ECLI:NL:CRVB:2022:410

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
21/2879 TOZO-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om algemene bijstand op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo)

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om algemene bijstand op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) voor de maanden april en mei 2020. De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag, die eerder het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De afwijzing is gebaseerd op het feit dat het inkomen van appellant, bestaande uit partneralimentatie en inkomsten uit zijn bedrijf, het sociaal minimum overstijgt. Appellant ontving in die maanden € 2.500,- per maand aan partneralimentatie, wat samen met zijn bedrijfsinkomsten leidde tot een inkomen dat boven de bijstandsnorm ligt.

De Centrale Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt dat de alimentatie die appellant van zijn ex-partner heeft ontvangen terecht als inkomen is aangemerkt. De Tozo biedt geen ruimte voor de stelling van appellant dat de ontvangen partneralimentatie gelijkgesteld moet worden met het inkomen van de partner. De Raad benadrukt dat ook andere inkomensbronnen, zoals partneralimentatie, van belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de wetgever ervoor heeft gekozen om het inkomen van de echtgenoot buiten beschouwing te laten, en dat alleen het eigen inkomen van de zelfstandige, inclusief partneralimentatie, wordt getoetst.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, omdat zijn inkomen in de relevante maanden ruim boven het voor hem geldende sociaal minimum ligt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de griffier en de voorzitter.

Uitspraak

21.2879 TOZO-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 juni 2021, 20/6969 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Katwijk (college)
Datum uitspraak: 15 februari 2022
Zitting hebben: J.L. Boxum als voorzitter, en E.J.M. Heijs en K.M.P. Jacobs als leden
Griffier: R. de Haas
Ter zitting is appellant verschenen, bijgestaan door mr. L. Rijsdam, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R.G.W. Paulissen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het gaat in deze zaak om de afwijzing van een aanvraag om algemene bijstand op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) voor de maanden april en mei 2020. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat het inkomen van appellant in de maanden april en mei 2020, bestaande uit de ontvangen partneralimentatie en de inkomsten uit het bedrijf, het sociaal minimum overstijgt. Daarom heeft appellant over die maanden geen recht op algemene bijstand op grond van de Tozo.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit van 22 september 2020 ongegrond verklaard.
3.1.
Uit artikel 5, aanhef en onder b, van de Tozo, zoals dit luidde ten tijde van belang, volgt dat een zelfstandige alleen voor algemene bijstand op grond van de Tozo in aanmerking komt als hij voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd, verwacht een in aanmerking te nemen inkomen te hebben dat lager is dan de bijstandsnorm. Op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Tozo, zoals dit luidde ten tijde van belang, wordt, in afwijking van artikel 32, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet, het inkomen van de echtgenoot van de zelfstandige niet als inkomen in aanmerking genomen.
3.2.
Het college heeft de alimentatie die appellant in de maanden april en mei 2020 van zijn ex-partner heeft ontvangen, terecht als inkomen van appellant aangemerkt. De ontvangen partneralimentatie van € 2.500,- per maand en de inkomsten uit bedrijf in die maanden gaan de voor appellant toepasselijke bijstandsnorm (ruim) te boven. Het college heeft de aanvraag om algemene bijstand op grond van de Tozo dan ook terecht afgewezen.
3.3.
De Tozo biedt geen grondslag voor de stelling van appellant dat de ontvangen partneralimentatie dient te worden gelijkgesteld met inkomen van de partner. Dit geldt ook voor de stelling dat het bij de Tozo alleen gaat om een achteruitgang in het inkomen uit de zelfstandige onderneming en met andere punten geen rekening wordt gehouden. Ook andere inkomensbronnen van de aanvrager, zoals partneralimentatie, zijn immers voor de vaststelling van het recht op algemene bijstand op grond van de Tozo van belang. De stelling van appellant dat met twee maten wordt gemeten, doordat een aanvrager die een partner heeft met een inkomen van € 2.500,- per maand wel recht heeft op een Tozo-uitkering en een aanvrager die van de ex-partner alimentatie van € 2.500,- per maand ontvangt niet, treft evenmin doel. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat de wetgever ten behoeve van het snel kunnen uitvoeren van de tijdelijke noodregeling er bewust voor heeft gekozen het inkomen van een echtgenoot buiten beschouwing te laten en alleen het eigen inkomen van de zelfstandige – waartoe de partneralimentatie behoort – te toetsen. Voor zover appellant van opvatting is dat het niet buiten beschouwing laten van de partneralimentatie in strijd is met doel en strekking van de Tozo, kan die opvatting niet worden onderschreven. De rechtbank heeft er terecht op gewezen dat het doel en de strekking van de tijdelijke noodregeling is het (zo snel mogelijk) voorzien in een inkomen op het niveau van het sociaal minimum. Vaststaat dat appellant in april en mei 2020 met zijn inkomen ruim boven het voor hem geldende sociaal minimum uitkwam.
4. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. Omdat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd, is er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) R. de Haas (getekend) J.L. Boxum