Uitspraak
20 1193 WIA
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
€ 81,81.
4.2. Het dossier bevat geen medische gegevens waaruit overtuigend blijkt dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag verder in het verleden ligt dan 24 maart 2017. Uit de rapporten van de artsen van het Uwv van 23 februari 2018, in het kader van de eerstejaars Ziektewetbeoordeling, en 5 maart 2019, in het kader van de WIA-aanvraag, blijkt dat appellante zich op 24 maart 2017 heeft ziek gemeld met toegenomen medische klachten. Zij had al jaren vage lichamelijke klachten met energetische beperkingen op de voorgrond. Zij is in juni 2016 verwezen naar de neuroloog en in september 2016 werd de diagnose MS gesteld. In de eerste drie maanden van 2017 heeft zij een revalidatietraject gevolgd. Kort voor het einde van het dienstverband heeft zij zich ziek gemeld. Voor het aannemen van een eerdere eerste arbeidsongeschiktheidsdag is niet bepalend wanneer, achteraf gezien, de met de ziekte MS samenhangende klachten zich mogelijk al een aantal jaren voor 2016 voor het eerst bij appellante openbaarden en nadien verergerden, maar sinds wanneer appellante ten gevolge van deze klachten niet meer in staat was tot het verrichten van haar werkzaamheden in de voor haar normale omvang. Appellante heeft geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat zij haar werkzaamheden bij de gemeente Dronten om medische redenen heeft moeten beëindigen. Zij heeft weliswaar ter zitting van de Raad verklaard dat in overleg met de gemeente eind 2009 is besloten haar dienstverband te beëindigen, maar het dossier bevat geen medische gegevens die onderbouwen dat zij haar werk wegens ziekte niet volledig meer kon verrichten. Zij heeft zich toen niet ziek gemeld, maar heeft een WW-uitkering aangevraagd. In het rapport van de arts van het Uwv van 14 juni 2016, in het kader van de Ziektewet, is vermeld dat appellante in 2010 de huisarts heeft bezocht in verband met klachten van lopen, staan en vermoeidheid, maar dit heeft geen vervolg gehad. Er is derhalve geen informatie waaruit kan worden afgeleid dat appellante per 2010 haar werk niet meer in de voor haar gebruikelijke omvang kon verrichten. Wel is appellante in 2010 een PABO-opleiding begonnen. Uit een en ander rijst het beeld op dat appellante weliswaar reeds gezondheidsklachten had, maar er zijn geen overtuigende medische gegevens die een eerste arbeidsongeschiktheidsdag in die periode onderbouwen.
4.3. Dat de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 12 februari 2009 heeft opgemerkt dat appellante een medische afzakker is, leidt niet tot een ander oordeel. Dit rapport vermeldt dat de functie management coördinator in overleg met de arts die de eerstejaars Ziektewet-beoordeling verrichte, als maatgevende arbeid wordt beschouwd. Ook is vermeld dat appellante niet geschikt is voor de maatgevende arbeid, omdat haar belastbaarheid ten opzichte van de belasting in de functie wordt overschreden en omdat zij medisch niet meer in staat wordt geacht om 31,95 uur per week te werken. Hieruit kan niet, zoals appellante betoogt, worden afgeleid dat de ziekte MS volgens het Uwv in ieder geval al op 1 januari 2010 is ingetreden en evenmin dat het Uwv geoordeeld zou hebben dat die datum de eerste arbeidsongeschiktheidsdag is. De vaststellingen zijn gedaan ter bepaling van de maatman en de geschiktheid voor de maatmanarbeid in februari 2019, waarbij werd aangesloten bij de beoordeling van het verlies aan verdienvermogen in het kader van haar verdere aanspraken op grond van de ZW. Die vaststellingen geven geen oordeel over de arbeids(on)geschiktheid van appellante op 1 januari 2010. Nu het Uwv zich, zoals gesteld in het verweerschrift in de beroepsprocedure, op het standpunt stelt dat appellante geen medische gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag eerder moet komen te liggen dan 24 maart 2017, bestond daarover een geschil met appellante. De rechtbank is daarom niet buiten de grenzen van het geschil getreden door hierover een oordeel te geven. Dat oordeel wordt, gelet op wat in 4.2 is overwogen, door de Raad onderschreven.