ECLI:NL:CRVB:2022:358

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
19/3633 PW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking in hoger beroep tegen de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Verzoeker heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van zijn hoger beroep en uitstel van de zitting, wat niet is gehonoreerd. Vervolgens heeft verzoeker op 6 december 2021 een verzoek om wraking ingediend tegen de behandelend rechter, A.J. Schaap, omdat hij meende dat zijn verzoek om aanhouding ongemotiveerd was afgewezen, wat volgens hem zou leiden tot partijdigheid. De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 februari 2022 uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek. De Raad overweegt dat wraking alleen kan plaatsvinden op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. Procedurele beslissingen, zoals het afwijzen van een verzoek om aanhouding, kunnen geen grond voor wraking zijn. De Raad concludeert dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. Het verzoek om wraking wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 15 februari 2022.

Uitspraak

19/3633 PW-W, 19/3634 PW-W
Datum beslissing: 15 februari 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 juli 2019, 18/2343 en 18/2345, in het geding tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard.
Appellant is op 3 november 2021 uitgenodigd voor de behandeling ter zitting op 7 december 2021. Daarbij is aan hem meegedeeld dat A.J. Schaap de behandelend rechter is.
Bij brief van 26 november 2021 heeft verzoeker verzocht de behandeling van zijn hoger beroep aan te houden en de zitting uit te stellen. Dit verzoek houdt verband met het feit dat hij een onafhankelijk onderzoek wenst naar de procedures bij de Raad met gedingnummers 14/6270 WWB, 14/6271 WWB en 16/3249 PW (voorliggende procedures), die in zijn ogen malafide zijn verlopen.
Bij brief van 1 december 2021 is aan verzoeker meegedeeld dat dit verzoek niet wordt gehonoreerd, dat hij ter zitting de gelegenheid krijgt zijn hoger beroep toe te lichten en dat dan zal worden bezien welke vervolgstappen eventueel nodig zijn om het hoger beroep op een degelijke wijze af te handelen.
Verzoeker heeft op 6 december 2021 een verzoek om wraking van de behandelend rechter ingediend. Bij een afzonderlijke brief van 6 december 2021 heeft verzoeker de wrakingskamer verzocht de behandeling van het wrakingsverzoek aan te houden.
De behandelend rechter heeft in reactie op het wrakingsverzoek meegedeeld daarin niet te berusten.
Verzoeker en de behandelend rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad op 28 januari 2022. Verzoeker is – zoals aangekondigd – niet verschenen. De behandelend rechter is evenmin verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat zijn verzoek om aanhouding van de behandeling van zijn hoger beroep en uitstel van de zitting ongemotiveerd is afgewezen. Het verzaken van de motiveringsplicht leidt volgens appellant in dit geval tot partijdigheid. Daarbij heeft hij erop gewezen dat hij heeft verzocht om een onafhankelijk onderzoek naar de gang van zaken rond de voorliggende procedures, die de basis vormen voor de lopende procedure.
3.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon van de) rechter die de zaak behandelt. Bij de beoordeling van een verzoek om wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Slechts als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij daarover bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, moet dit vermoeden wijken (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 16 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:370).
3.2.
De beslissing op het verzoek van verzoeker om aanhouding van de behandeling van zijn hoger beroep en uitstel van de zitting zijn zogeheten procedurele beslissingen. Dergelijke beslissingen kunnen als zodanig nooit grond vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van een procedurele beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Ook de motivering van een procedurele beslissing kan geen grond vormen voor wraking, ook niet indien het zou gaan om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procedurele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Wat verzoeker heeft aangevoerd over de genoemde procedurele beslissingen kan, mede gelet op 3.1, geen grond vormen voor wraking.
3.3.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om wraking moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is gegeven door B.J. van de Griend als voorzitter en E. Dijt en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2022.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) L. Winters