ECLI:NL:CRVB:2022:345
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en inkomens- en vermogensonderzoek door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat stelde dat hij over de periode van 1 november 2015 tot en met 30 juni 2017 ten onrechte een volledige Wajong-uitkering had ontvangen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant onvoldoende middelen had om een vordering van € 8.522,91 te voldoen, maar dat het Uwv regelmatig een inkomens- en vermogensonderzoek zou verrichten. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het hoger beroep van het Uwv schorsende werking had.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de uitleg van artikel 8:106 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door de rechtbank juist was. De Raad oordeelde dat de beroepsgronden van appellant niet slaagden en dat de rechtbank de besluiten waarop de terugvordering was gebaseerd, correct had beoordeeld. De Raad benadrukte dat de werking van een uitspraak van de rechtbank over een besluit, genomen op grond van de Wajong, opgeschort wordt totdat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, op het hoger beroep is beslist. De Raad bevestigde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 10 februari 2022, waarbij E.J.J.M. Weyers de uitspraak heeft gedaan in tegenwoordigheid van griffier M.C.G. van Dijk.