ECLI:NL:CRVB:2020:1578

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
18/5463 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening Wajong-uitkering met terugwerkende kracht en terugvordering onverschuldigd betaalde uitkering

In deze zaak gaat het om de herziening van een Wajong-uitkering met terugwerkende kracht per 1 november 2015. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de betrokkene alsnog in aanmerking komt voor inkomensondersteuning op basis van de studieregeling in plaats van de werkregeling. De Raad oordeelt dat het voor de betrokkene duidelijk had moeten zijn dat de aanvang van zijn studie per 1 november 2015 zou leiden tot een lagere Wajong-uitkering. Dit wordt versterkt door het feit dat de betrokkene in de periode in geding naast de Wajong-uitkering ook studiefinanciering ontving, waardoor zijn totale inkomen hoger was dan voorheen.

De zaak is een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep van de betrokkene gegrond had verklaard en het besluit van het Uwv had vernietigd. Het Uwv had eerder de Wajong-uitkering van de betrokkene herzien en een bedrag van € 9.222,91 aan onverschuldigd betaalde uitkering teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet voldoende had onderbouwd waarom de herziening met terugwerkende kracht plaatsvond.

De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het Uwv zijn beleid consistent heeft toegepast en dat de betrokkene redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij een te hoog bedrag aan Wajong-uitkering ontving. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de betrokkene ongegrond, waardoor de herziening en terugvordering van het Uwv standhouden.

Uitspraak

18.5463 WAJONG

Datum uitspraak: 22 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 september 2018, 18/352 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. S.G. Blasmeijer, advocaat, zich als gemachtigde gesteld.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 25 augustus 2014 is aan betrokkene, geboren [in] 1996, in verband met psychische beperkingen per 2 november 2014 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wajong 2010) voor studerenden toegekend ter hoogte van 25% van het minimumloon. Nadat betrokkene op 2 januari 2015 had doorgegeven dat hij per 2 november 2014 gestopt was met zijn studie, is de Wajong-uitkering bij besluit van 15 januari 2015 alsnog op 75% van het minimumloon vastgesteld en heeft een nabetaling plaatsgevonden.
1.2.
Op 1 september 2015 heeft betrokkene aan Uwv Werkbedrijf doorgegeven dat hij is begonnen met een MBO-opleiding. Omdat deze mededeling intern niet aan Uwv Uitkeringen is doorgegeven, is de hoogte van de Wajong-uitkering niet gewijzigd. Van 1 november 2015 tot 1 juli 2017 heeft betrokkene in verband met zijn MBO-opleiding een tegemoetkoming in de studiekosten genoten. Naar aanleiding van een melding van betrokkene in september 2017 dat hij met een nieuwe studie was begonnen, heeft het Uwv de gemaakte fout ontdekt.
1.3.
Bij besluiten van 29 september 2017 heeft het Uwv de Wajong-uitkering per 1 november 2015 alsnog met toepassing van artikel 2:43 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) vastgesteld op 25% van het geldende minimumloon, omdat betrokkene voor zijn studie een tegemoetkoming in de studiekosten kan krijgen. Tevens heeft het Uwv over de periode van 1 november 2015 tot 1 juli 2017 een bedrag van € 9.222,91 aan onverschuldigd betaalde uitkering van betrokkene teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 4 januari 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene, gericht tegen de besluiten van 29 september 2017, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd voor zover daarbij de uitkering is herzien over de periode van 1 november 2015 tot en met 30 juni 2017. Ook heeft de rechtbank de besluiten van 29 september 2017 herroepen en bepaald dat de Wajong-uitkering wordt herzien per 1 juli 2017. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat als er sprake is van een fout aan de zijde van het Uwv dit een reden kan zijn om de uitkering niet met terugwerkende kracht te herzien en terug te vorderen. Deze omstandigheid heeft het Uwv volgens de rechtbank, ook na de schorsing van het onderzoek ter zitting, niet (voldoende concreet) in de besluitvorming betrokken. Dat betekent volgens de rechtbank dat de besluitvorming niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Anders dan het Uwv veronderstelt kan daarbij volgens de rechtbank in het midden blijven of het betrokkene redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat er sprake was van onverschuldigde betaling.
3.1.
Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat in het bestreden besluit, het verweerschrift in beroep en de na de schorsing bij de rechtbank overgelegde brief van 12 juni 2018 uitgelegd is waarom er met terugwerkende kracht is herzien en teruggevorderd. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat het betrokkene redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij vanaf 1 november 2015 teveel uitkering ontving.
3.2.
Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 2:58, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong herziet het Uwv besluiten of trekt deze in, indien een inkomensvoorziening ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld. Tekst en bedoeling van dit artikel staan toepassing met terugwerkende kracht niet in de weg. Onder omstandigheden kan toepassing met terugwerkende kracht echter in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel, dan wel met een (andere) ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel. Het Uwv hanteert daarbij een beleid, zoals dat is neergelegd in de Beleidsregels schorsing, opschorting, herziening en intrekking uitkeringen 2006 (Stcrt. 2006, 230). Dit beleid dient naar vaste rechtspraak te worden aangemerkt als buitenwettelijk, begunstigend beleid (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 21 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT2333). Dit brengt mee dat de aanwezigheid en toepassing van dit beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast.
4.2.
Artikel 3, derde lid, van de Beleidsregel luidt als volgt:
‘Intrekking of herziening met terugwerkende kracht
Indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.’
4.3.
Gelet op dit door het Uwv gevoerde beleid is – anders dan de rechtbank heeft overwogen – doorslaggevend of het betrokkene in dit geval redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem vanaf 1 november 2015 ten onrechte of tot een te hoog bedrag Wajong-uitkering werd verstrekt. Daarbij is niet relevant of sprake is geweest van fouten van het Uwv.
4.4.
Het standpunt van het Uwv, dat het betrokkene redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat hij een te hoog bedrag aan Wajong-uitkering ontving, wordt gevolgd. Het Uwv heeft terecht gewezen op de gang van zaken bij de toekenning van de Wajong-uitkering aan betrokkene, waarbij het staken van de studie per 2 november 2014 alsnog leidde tot een wijziging in de hoogte van de per die datum toegekende Wajong-uitkering en een nabetaling over de periode van 2 november 2014 tot en met 31 januari 2015 van bruto € 1.022,04. Daarnaast is aan betrokkene op 28 juli 2014 een arbeidskundig rapport van 24 juli 2014 toegezonden, dat aan de toekenning van Wajong-uitkering ten grondslag lag. In dit rapport staat over de toe te kennen inkomensondersteuning vermeld:
‘In principe bedraagt dit 75% van het geldende minimum (jeugd-)loon. Als er vanaf het 18e jaar recht bestaat op een studievergoeding van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) bedraagt de inkomensondersteuning 25%.’
4.5.
Voor betrokkene had hieruit duidelijk moeten zijn dat de aanvang van zijn studie per 1 november 2015 zou leiden tot een lagere Wajong-uitkering. Dit geldt temeer nu betrokkene in de periode in geding naast een ongewijzigde inkomensondersteuning vanuit de Wajong feitelijk studiefinanciering ontving, waarmee zijn totale inkomen hoger werd dan voorheen.
4.6.
Gelet op het voorgaande heeft het Uwv zijn beleid op consistente wijze toegepast door de Wajong-uitkering met terugwerkende kracht per 1 november 2015 te herzien en betrokkene alsnog in aanmerking te brengen voor inkomensondersteuning op grond van de in artikel 2:43 van de Wajong genoemde studieregeling in plaats van de werkregeling, als bedoeld in artikel 2:39 van de Wajong. Uit artikel 2:59 van de Wajong volgt dat het Uwv in dat geval in beginsel verplicht is de onverschuldigd betaalde uitkering van betrokkene terug te vorderen.
4.7.
In hetgeen betrokkene heeft aangevoerd heeft het Uwv terecht geen dringende reden gezien om geheel of gedeeltelijk van herziening of terugvordering af te zien. Naar vaste rechtspraak levert het enkele feit dat aan de herziening of terugvordering een fout van het bestuursorgaan ten grondslag ligt, geen dringende reden op (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 15 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN1802).
4.8.
Gelet op 4.1 tot en met 4.7 slaagt het hoger beroep van het Uwv. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit zal alsnog ongegrond worden verklaard.
4.9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2020.
(getekend) E.J.J.M Weyers
(getekend) A.M.M. Chevalier