ECLI:NL:CRVB:2022:34
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van uitkeringen en inlichtingenverplichting in het kader van WIA en ZW
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant had eerder een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen en later een IVA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeid (WIA). Het Uwv had echter onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de uitkeringen, waarbij bleek dat appellant meerdere keren in detentie had gezeten en werkzaamheden had verricht zonder dit te melden. Dit leidde tot herziening van de uitkeringen en terugvordering van onterecht betaalde bedragen.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad onderschrijft deze beslissing. Appellant voerde aan dat hij door zijn medische situatie niet in staat was om de inlichtingenverplichting na te komen, maar de Raad oordeelde dat de overgelegde medische informatie niet relevant was voor de perioden die in geding waren. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan.