ECLI:NL:CRVB:2022:332

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
20/4191 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de feitelijke werkzaamheden van een ambtenaar in het kader van de RAAF en het gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante, werkzaam als Assistent [functie 1], had een aanvraag ingediend om geplaatst te worden in de functie van Medewerker [functie 2] op basis van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF). De korpschef van politie had deze aanvraag afgewezen, omdat de feitelijke werkzaamheden van appellante niet in overwegende mate voldeden aan de niveaubepalende elementen van de functie Medewerker [functie 2]. De Raad heeft de korpschef in zijn standpunt gevolgd en geconcludeerd dat de werkzaamheden van appellante niet wezenlijk afwijken van haar huidige functie. De Raad heeft daarbij het gelijkheidsbeginsel besproken, maar vastgesteld dat een verzoek op grond van de RAAF niet de juiste weg is voor appellante om een hogere salarisschaal te realiseren. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van appellante is afgewezen.

Uitspraak

20.4191 AW

Datum uitspraak: 28 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 november 2020, 19/2255 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2021. Appellante is verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J.C. Garrels.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het wettelijk kader en de regelgeving verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 10 december 2020. [1]
1.2.
Appellante is met ingang van 1 juli 2016 geplaatst in de functie van Assistent [functie 1] , gewaardeerd in salarisschaal 5. Zij is werkzaam op het [team] van het team [woonplaats] .
1.3.
Op 6 juli 2017 heeft appellante een aanvraag ingediend om op grond van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF) te worden geplaatst in de functie van Medewerker [functie 2] , salarisschaal 6.
1.4.
Na een voornemen daartoe kenbaar te hebben gemaakt, waarop appellante haar zienswijze heeft gegeven, heeft de korpschef met het besluit van 20 september 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 april 2019 (bestreden besluit), de aanvraag van appellante afgewezen. De korpschef heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat de feitelijk opgedragen werkzaamheden van appellante niet in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van de functie van Medewerker [functie 2] .
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd, dat haar werkzaamheden voldoen aan de niveaubepalende elementen van de functie medewerker [functie 2] . Verder heeft appellante betoogd dat er geen Generalist [functie 2] gekoppeld is aan het team, zodat zij geen meeromvattende zaken aan een dergelijke functionaris kon overdragen. Dan kan haar niet worden tegengeworpen dat zij niet aan alle niveaubepalende elementen van de andere functie voldoet, aldus appellante. Tot slot voert appellante aan dat binnen [functie 2] iedereen, dat wil zeggen zowel de Assistenten [functie 1] als de Medewerkers [functie 2] hetzelfde werk toebedeeld krijgen en uitvoeren, zodat zij van mening is dat het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat in het geval van appellante is voldaan aan de voorwaarden die zijn beschreven in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, en d, van de RAAF. Partijen zijn (ook) in hoger beroep verdeeld over het antwoord op de vraag of de feitelijke werkzaamheden van appellante wezenlijk afwijken van de functie van Assistent [functie 1] , zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van de RAAF. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of de feitelijke werkzaamheden in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van de andere functie, Medewerker [functie 2] .
4.2.
Vooropgesteld wordt in dat verband het volgende. De vraag of de ambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat zijn feitelijke werkzaamheden wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functiebeschrijving, is een vraag naar de feiten. Bij de beantwoording van die vraag is niet een slechts terughoudende toetsing op haar plaats nu die beantwoording zich moet richten op de vaststelling van die feiten. [2]
De definitie van “wezenlijk afwijken”
4.3.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder i, van de RAAF, voor zover hier van belang, wordt onder wezenlijk afwijken verstaan: in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van een andere functie als omschreven in het onderdeel ‘kern van de functie’ van de betreffende functie.
4.4.
Volgens de toelichting bij die bepaling [3] wordt bij de beoordeling of dit het geval is door het bevoegd gezag primair gekeken naar die elementen van de andere functie die bij uitstek het waarderingsniveau van de functie bepalen en die discriminerend zijn ten opzichte van de huidige functie. Deze differentiërende elementen staan gedefinieerd in ‘kern van de functie’, zoals vermeld in de tweede alinea van de respectievelijke LFNP-functies. De betrokken ambtenaar zal aannemelijk moeten maken dat hij binnen het bereik van de andere functie is gekomen door het feitelijk uitoefenen van de niveaubepalende elementen van die andere functie. Het gaat daarbij met name om die niveaubepalende elementen van de andere functie, waarin het verschil tussen de huidige en de beoogde functie tot uitdrukking komt. Door de onderlinge verwevenheid van de niveau-indicatoren en de te behalen resultaten die daarmee samenhangen, is voor een succesvolle aanvraag in de zin van deze regeling noodzakelijk dat het bevoegd gezag op basis van alle feiten en omstandigheden van de aanvraag kan vaststellen dat de betrokken ambtenaar door zijn feitelijke werkzaamheden daadwerkelijk en herkenbaar aan de niveaubepalende elementen van die andere functie heeft voldaan. Volgens de toelichting betekent dit dat de ambtenaar in beginsel moet kunnen aantonen dat aan alle niveaubepalende elementen van de andere functie is voldaan.
4.5.
De RAAF en de toelichting daarop bieden geen aanknopingspunt voor het oordeel dat per definitie al aan de voorwaarde van wezenlijk afwijken zoals omschreven in artikel 1, aanhef en onder i, van de RAAF is voldaan zodra kan worden gezegd dat voor meer dan 50% aan de niveaubepalende elementen van de andere functie is voldaan, alleen al niet omdat een dergelijk oordeel zich niet zou verdragen met de in de toelichting ook genoemde onderlinge verwevenheid van de niveau-indicatoren. In beginsel zal aan het samenhangend geheel van discriminerende niveaubepalende elementen moeten zijn voldaan. Uit de toelichting blijkt evenwel dat niet in alle gevallen onverkort aan het daarin opgenomen uitgangspunt van het hebben voldaan aan
alleniveaubepalende elementen kan worden vastgehouden. Het hangt in deze situaties af van de individuele weging van alle feiten en omstandigheden van de specifieke aanvraag of er sprake is van ‘in overwegende mate’ voldoen aan de niveaubepalende elementen van de andere functie. In de toelichting zijn ter verduidelijking enkele voorbeelden gegeven. Uiteindelijk geldt voor een succesvolle aanvraag een ondergrens, namelijk dat de kern van de functie in overwegende mate tot uitdrukking is gekomen. Het functiewaarderingssysteem biedt, aldus de toelichting, waardevolle aanknopingspunten voor de beoordeling van het bevoegd gezag of in overwegende mate is voldaan aan de niveaubepalende elementen van de kern van de beoogde functie en wat de zwaarte is van de diverse niveaubepalende elementen ten opzichte van elkaar.
4.6.
De kern van de functie van Assistent [functie 1] behelst blijkens de betreffende LFNP-beschrijving het volgende:
“De Assistent [functie 1] draagt bij aan de handhaving van de rechtsorde (criminaliteitsbestrijding) en van de openbare orde, en aan veiligheid en leefbaarheid in de samenleving door de uitvoering van [functie 2] te ondersteunen op aangewezen taakgebieden, zoals vragen van burgers aan te nemen, aangiften op te nemen en vergunningaanvragen van burgers in ontvangst te nemen, burgers over aangiften terug te bellen, gegevens van door collega’s aangereikte aangiften te complementeren, fotoconfrontatie te verrichten, op aanwijzing BOB-middelen aan te vragen, verhoorruimtes uit te geven en aangereikte gegevens (onder meer ook tap’s) in de daartoe geëigende (archief)systemen vast te leggen volgens gestandaardiseerde werkwijzen en nauwgezette richtlijnen. De Assistent [functie 1] geeft instructies en handreikingen aan Assistenten [functie 3] .”
4.7.
De kern van de functie van Medewerker [functie 2] is volgens de betreffende LFNP-beschrijving als volgt:
“De Medewerker [functie 2] draagt bij aan de handhaving van de rechtsorde (criminaliteitsbestrijding) en van de openbare orde, en aan veiligheid en leefbaarheid in de samenleving door het zelfstandig uitvoeren van routinematige Intake & Servicewerkzaamheden. Hij wordt ten aanzien van onderstaande activiteiten en resultaten begeleid door ten minste een Generalist [functie 2] en kan meeromvattende zaken overdragen.”
4.8.
Daar waar de Assistent [functie 1] dus ondersteunende werkzaamheden verricht aan de hand van gestandaardiseerde werkwijzen en nauwgezette richtlijnen, voert de Medewerker [functie 2] zelfstandig routinematige Intake & Servicewerkzaamheden uit. Daarbij wordt deze Medewerker begeleid door ten minste een Generalist [functie 2] en kan hij meeromvattende zaken overdragen.
4.9.
Appellante heeft een opsomming gegeven van de werkzaamheden die zij in de periode van belang, dat wil zeggen in het jaar voorafgaand aan haar aanvraag, heeft verricht. Haar leidinggevende heeft bij de opgesomde werkzaamheden aangegeven of appellante die werkzaamheden daadwerkelijk heeft verricht en tenminste een jaar lang. Hier volgt de opsomming. Appellante werkte aan de balie. Zij verrichtte alle voorkomende baliewerkzaamheden. Zij ontving bezoekers, maakte daarvan mutaties en zonodig verwees zij door naar een collega, de gemeente of een andere instantie. Zij gaf uitleg over de balie aan studenten en nieuwe medewerkers. Zij reserveerde aangifte/verhoorruimten. Appellante verleende assistentie bij executie- en signaleringsdagen. Zij nam DNA af. Zij registreerde en koppelde de zelfmelders (meldplicht) terug aan het OM. Appellante beheerde zelfstandig haar eigen agenda. Zij verzorgde de administratieve afwikkeling van GMS/koppelen van gegevens/doorzetten naar betreffende afdeling, de terugmeldacties, zij hield de evenementenkalender en de evenementenmailbox bij en heeft plaatsgenomen in een selectiecommissie. Tot slot vermeldt de opsomming dat appellante de voorkomende kwesties zelfstandig uitzocht, want er was geen mogelijkheid van terugvallen op een operationeel coördinator (opco) of blauw personeel. Er was wel de mogelijkheid terug te vallen op een collega.
4.10.
De korpschef heeft gesteld dat de door appellante beschreven werkzaamheden volgens gestandaardiseerde werkwijzen en nauwgezette richtlijnen worden verricht. De medewerker is in staat de werkzaamheden geheel zelfstandig tot een afgerond resultaat te brengen zonder dat aanwijzing door of overdracht aan een Generalist [functie 2] nodig is. De mate van zelfstandigheid waarmee appellante haar werkzaamheden verrichtte, is binnen de beschrijving van de gevraagde functie op zichzelf beschouwd niet discriminerend. Die zelfstandigheid komt ook voor in haar eigen functie van Assistent [functie 1] . De mate van zelfstandigheid die bedoeld wordt in de functiebeschrijving van Medewerker [functie 2] is het zelfstandig verrichten van werkzaamheden over de gehele breedte van het vakgebied [functie 2] zonder gestandaardiseerde werkwijzen en zonder nauwgezette richtlijnen, aldus de korpschef. Omdat de functie van Medewerker [functie 2] de eerste functie in de reeks “Medewerker, Generalist, Senior en Operationeel Expert” is, wordt daarin niet verwacht dat de functionaris over alle kennis en kunde van dat vakgebied beschikt. Daarom is in de functiebeschrijving opgenomen dat begeleiding door, dan wel overdracht aan tenminste een Generalist [functie 2] moet plaatsvinden om deze werkzaamheden af te kunnen ronden, zo heeft de korpschef toegelicht.
4.11.
De Raad kan de korpschef volgen in zijn conclusie dat de feitelijke werkzaamheden van appellante niet in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van de functie Medewerker [functie 2] . Uit de beschrijving die appellante van haar werkzaamheden heeft gegeven blijkt niet dat deze binnen het betrokken vakgebied, dat wil zeggen het vakgebied [functie 2] , het niveau van haar functie overstijgen, in de zin dat appellante over de volle breedte en los van nauwgezette richtlijnen en gestandaardiseerde werkwijzen binnen dat vakgebied werkzaam is geweest. Evenmin blijkt daaruit dat appellante niet tot een afgerond [functie 2] resultaat kon komen. Feitelijk was de situatie echter wel dat daarbij geen begeleiding door ten minste een Generalist [functie 2] en overdracht aan zo’n medewerker heeft kunnen plaatsvinden. Dat in het team van appellante geen Generalisten [functie 2] werkzaam zijn door wie zij begeleid had kunnen worden, maakt echter nog niet dat haar werkzaamheden in weerwil van het ontbreken van die begeleiding moeten worden geacht in overwegende mate te voldoen aan de niveaubepalende elementen van de functie van Medewerker [functie 2] .
4.12.
Appellante heeft zich verder nog beroepen op het gelijkheidsbeginsel. De korpschef heeft ter zitting niet weersproken dat in het team [woonplaats] alle werkzaamheden die zich voordeden willekeurig werden verdeeld onder de medewerkers zonder acht te slaan op hun functie van Assistent [functie 1] of Medewerker [functie 2] . Hij heeft gemotiveerd toegelicht dat in het kader van het LFNP is gematcht op schaal. Dit heeft tot gevolg gehad dat medewerkers zoals appellante, die een functie met schaal 5 hadden en in meer of mindere mate ook werkzaamheden buiten het vakgebied [functie 2] verrichtten, uiteindelijk zijn geplaatst in de functie van Assistent [functie 1] . Een functie met schaal 5 ontbrak in andere vakgebieden en bij het inrichten van de organisatie is de functie van Assistent [functie 1] als meest passend beoordeeld. Bezien vanuit het oogpunt van gelijke beloning van dezelfde arbeid, begrijpt de Raad dat appellante met dit RAAF-verzoek tracht de naasthogere salarisschaal te realiseren. Maar een verzoek op grond van de RAAF is hiervoor niet de geëigende weg, reeds omdat voor een geslaagd beroep op de RAAF anders dan bij de matching, moet worden voldaan aan de voorwaarde dat de feitelijke werkzaamheden in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van de gewenste functie.
5. Uit 4.1 tot en met 4.12 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2022.
(getekend) H. Lagas
(getekend) D. Al-Zubaidi

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2588.
3.Stcrt. 2016, 38696.