ECLI:NL:CRVB:2022:329
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Herzieningsverzoek inzake erkenning als verzetsdeelnemer onder de Wet buitengewoon pensioen Indisch Verzet
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1928, een herzieningsverzoek ingediend tegen de afwijzing van zijn aanvraag om erkend te worden als deelnemer aan het verzet in de zin van de Wet buitengewoon pensioen Indisch Verzet (Wiv). Appellant had eerder, in maart 2016, een aanvraag ingediend, waarin hij stelde dat hij betrokken was bij verzetsactiviteiten tegen de Japanse bezetter. De aanvraag werd echter afgewezen omdat niet was aangetoond dat hij daadwerkelijk aan het verzet had deelgenomen. Dit besluit werd in latere procedures bevestigd, waarbij de Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten of gegevens waren die tot een andere beslissing konden leiden.
De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak vastgesteld dat appellant bij zijn herzieningsverzoek en in bezwaar tegen het besluit op dat verzoek, enkel herhaalde wat hij eerder had aangevoerd. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was dat appellant betrokken was bij verzetsactiviteiten. Bovendien werd het beroep op de anti-hardheidsbepaling van de Wiv afgewezen, omdat appellant niet als verzetsdeelnemer kon worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak werd gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier, en vond plaats op 28 januari 2022. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.