Uitspraak
20.1175 WIV
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1928, een verzoek ingediend om de eerdere afwijzing van zijn aanvraag voor erkenning als deelnemer aan het verzet in de zin van de Wet buitengewoon pensioen Indisch Verzet (Wiv) te herzien. Appellant had in maart 2016 een aanvraag ingediend, waarin hij stelde dat hij betrokken was bij verzetsactiviteiten tijdens de Japanse bezetting, waaronder het smokkelen van papaja's en het vervoeren van medicijnen. De aanvraag werd echter afgewezen omdat niet was aangetoond dat appellant daadwerkelijk had deelgenomen aan het verzet. Na een eerdere afwijzing in 2017, heeft appellant in januari 2019 verzocht om herziening, maar ook deze aanvraag werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een andere beslissing konden leiden.
De Centrale Raad van Beroep heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe gegevens waren die de eerdere afwijzing konden onderbouwen. Het onderzoek door de Stichting Pelita bevestigde dat de aanvullende informatie van appellant niet geverifieerd kon worden en dat de naam Dirks in eerdere rapportages een verschrijving was. De Raad benadrukte dat de duur van de gevangenschap alleen relevant is voor de vraag of het verzet heeft geleid tot invaliditeit, en niet voor de erkenning als verzetsdeelnemer. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit in stand kon blijven en dat appellant zich met een nieuwe aanvraag tot verweerder moest wenden als hij gebruik wilde maken van de anti-hardheidsbepaling van de Wiv.