ECLI:NL:CRVB:2020:3002

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
20/1175 WIV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van afwijzing aanvraag buitengewoon pensioen op grond van de Wet buitengewoon pensioen Indisch Verzet

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1928, een verzoek ingediend om de eerdere afwijzing van zijn aanvraag voor erkenning als deelnemer aan het verzet in de zin van de Wet buitengewoon pensioen Indisch Verzet (Wiv) te herzien. Appellant had in maart 2016 een aanvraag ingediend, waarin hij stelde dat hij betrokken was bij verzetsactiviteiten tijdens de Japanse bezetting, waaronder het smokkelen van papaja's en het vervoeren van medicijnen. De aanvraag werd echter afgewezen omdat niet was aangetoond dat appellant daadwerkelijk had deelgenomen aan het verzet. Na een eerdere afwijzing in 2017, heeft appellant in januari 2019 verzocht om herziening, maar ook deze aanvraag werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een andere beslissing konden leiden.

De Centrale Raad van Beroep heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe gegevens waren die de eerdere afwijzing konden onderbouwen. Het onderzoek door de Stichting Pelita bevestigde dat de aanvullende informatie van appellant niet geverifieerd kon worden en dat de naam Dirks in eerdere rapportages een verschrijving was. De Raad benadrukte dat de duur van de gevangenschap alleen relevant is voor de vraag of het verzet heeft geleid tot invaliditeit, en niet voor de erkenning als verzetsdeelnemer. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit in stand kon blijven en dat appellant zich met een nieuwe aanvraag tot verweerder moest wenden als hij gebruik wilde maken van de anti-hardheidsbepaling van de Wiv.

Uitspraak

20.1175 WIV

Datum uitspraak: 26 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 maart 2020, kenmerk BZ011339492 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet buitengewoon pensioen Indisch Verzet (Wiv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P. Lesguillier als zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant geboren in 1928, heeft in maart 2016 bij verweerder een aanvraag ingediend om te worden erkend als deelnemer aan het verzet in de zin van de Wiv en om toekenning als zodanig van een buitengewoon pensioen. In dat geval heeft appellant gesteld dat hij tot drie keer op verzoek van een Molukse man, die in het verzet zat, geprepareerde papaja’s naar Makassar heeft gesmokkeld, dat hij een pakketje heeft vervoerd naar de haven van Makassar en dat hij de van dokter Dirks gekregen medicijnen aan een Molukse man heeft geleverd in ruil voor alcohol. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 6 april 2017 en na bezwaar gehandhaafd bij het besluit van 14 september 2017, op de grond dat niet is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat appellant te Makassar heeft deelgenomen aan het verzet tegen de Japanse bezetter. Het tegen het besluit van 14 september 2017 ingestelde beroep is ongegrond verklaard bij uitspraak van 8 november 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3574). Overwogen is dat buiten de eigen verklaring van appellant geen gegevens zijn verkregen waaruit naar voren komt dat appellant de gestelde activiteiten heeft ondernomen. Op Celebes waren wel verzetsgroepen actief, zoals de groep Gortmans, maar appellant heeft uitdrukkelijk gesteld dat hij niet bij de groep Gortmans of een ander verzetsgroep betrokken is geweest. Verder is de identiteit van de Molukse man onbekend gebleven. Dat het relaas van appellant naadloos zou passen in wat historisch bekend is over het Molukse verzet op Celebes kan niet leiden tot een erkenning als deelnemer aan het verzet. Daarvoor is een bevestiging van verzetsactiviteiten vereist.
1.2.
In januari 2019 heeft appellant verzocht de eerdere afwijzing te herzien. Verweerder heeft dat verzoek afgewezen bij besluit van 31 oktober 2019, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die tot een andere beslissing zouden kunnen leiden.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 49 van de Wiv is verweerder bevoegd op een daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheid, kan de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid toetsen. Daarbij staat centraal de vraag of er nieuwe feiten of gegevens naar voren zijn gekomen die tot een andere beslissing zouden moeten leiden.
2.2.
Dergelijke gegevens heeft de Raad niet aangetroffen. Naar aanleiding van het verzoek van appellant om de eerdere afwijzing te herzien heeft de Stichting Pelita een aanvullend onderzoek verricht naar de gestelde activiteiten. Uit dat onderzoek komt naar voren dat het noemen van de naam Dirks in de eerste rapportage uitsluitend berust op een verschrijving en dat Dirksen bedoeld is. Verder is geconcludeerd dat de door appellant ingebrachte aanvullende informatie berust op eigen verklaringen en interpretaties van appellant en niet geverifieerd kan worden. Ook nu is niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat appellant bij (verzets)activiteiten tegen de Japanse bezetter was betrokken en dat de gevangenschap in Makassar, die heeft geleid tot de erkenning van appellant op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, heeft plaatsgevonden op grond van het (gestelde) verzet. Anders dan appellant veronderstelt kan de duur van een gevangenschap (als gevolg van verzet) alleen een rol spelen bij de het beantwoorden van de vraag of het gepleegde verzet heeft geleid tot invaliditeit bij de verzetsdeelnemer.
2.3.
Voor zover namens appellant ter zitting van de Raad is verzocht om appellant met toepassing van de anti-hardheidsbepaling onder de werking van de Wiv te brengen overweegt de Raad dat een dergelijk verzoek geen onderdeel vormt en ook niet hoefde te vormen van het in dit geding bestreden besluit. Als appellant alsnog een beroep wil doen op de anti‑hardheidsbepaling van de Wiv dan zal hij zich daartoe met een aanvraag tot verweerder dienen te wenden.
2.4.
Uit 2.2 en 2.3 volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond
.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2020.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M.E. van Donk