ECLI:NL:CRVB:2022:2864
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring van een verzoek om wraking in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft verzoekster op 22 augustus 2022 een verzoek om wraking ingediend tegen de behandelend rechter J.T.H. Zimmerman, naar aanleiding van een eerdere zitting op 14 juli 2022. Verzoekster was van mening dat de behandelend rechter vooringenomen had gehandeld door haar verzoek om toezending van het proces-verbaal van die zitting af te wijzen. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat verzoekster niet tijdig heeft gehandeld, aangezien zij meer dan vier weken heeft gewacht met het indienen van haar wrakingsverzoek na de afwijzing van haar verzoek om het proces-verbaal. Dit tijdsverloop is niet in overeenstemming met de vereisten van artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat een verzoek om wraking moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die aanleiding geven voor het verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden. De Raad heeft geoordeeld dat het verzoek om wraking niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat verzoekster onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij E. Dijt als voorzitter fungeerde, en S.B. Smit-Colenbrander en G.A.J. van den Hurk als leden. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 september 2022.