ECLI:NL:CRVB:2022:2864

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
21/2623 AW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van een verzoek om wraking in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoekster op 22 augustus 2022 een verzoek om wraking ingediend tegen de behandelend rechter J.T.H. Zimmerman, naar aanleiding van een eerdere zitting op 14 juli 2022. Verzoekster was van mening dat de behandelend rechter vooringenomen had gehandeld door haar verzoek om toezending van het proces-verbaal van die zitting af te wijzen. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat verzoekster niet tijdig heeft gehandeld, aangezien zij meer dan vier weken heeft gewacht met het indienen van haar wrakingsverzoek na de afwijzing van haar verzoek om het proces-verbaal. Dit tijdsverloop is niet in overeenstemming met de vereisten van artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat een verzoek om wraking moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die aanleiding geven voor het verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden. De Raad heeft geoordeeld dat het verzoek om wraking niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat verzoekster onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij E. Dijt als voorzitter fungeerde, en S.B. Smit-Colenbrander en G.A.J. van den Hurk als leden. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 september 2022.

Uitspraak

21/2623 AW-W
Datum beslissing: 21 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 22 december 2016, 15/6187 AW, op het hoger beroep van verzoekster tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 juli 2015, 15/3304.
Het verzoek om herziening is op 14 juli 2022 ter zitting behandeld door J.T.H. Zimmerman (behandelend rechter).
Verzoekster heeft 15 juli 2022 verzocht om toezending van het proces-verbaal van deze zitting.
Bij brief van 19 juli 2022 is aan verzoekster meegedeeld dat geen proces-verbaal wordt toegezonden, omdat niet is gebleken dat zij bij het opmaken daarvan een aantoonbaar belang heeft.
Bij brief van 22 augustus 2022 heeft verzoekster een verzoek om wraking van de behandelend rechter ingediend.
De behandelend rechter heeft op het verzoek om wraking gereageerd en in die reactie vermeld niet in dat verzoek te berusten.
Verzoekster en de behandelend rechter zijn uitgenodigd om te worden gehoord ter zitting van de Raad op 12 september 2022. Verzoekster is verschenen. De behandelend rechter heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

OVERWEGINGEN

1.1.
Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
1.2.
Uit artikel 8:16, eerste lid, van de Awb volgt dat het verzoek om wraking moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die aanleiding zijn voor het wrakingsverzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2.1.
Verzoekster heeft als grond voor de wraking vermeld dat zij uit de afwijzing van haar verzoek om het (opmaken en) toezenden van een proces-verbaal van de zitting van 14 juli 2022 (de schijn van) vooringenomenheid van de behandelend rechter heeft afgeleid. Ter zitting heeft verzoekster nader toegelicht dat zij het verzoek heeft ingediend nadat zij in de weken na die afwijzing van haar mogelijkheden studie had gemaakt. Zij heeft de gang van zaken voor zichzelf op een rijtje gezet en uiteindelijk de conclusie getrokken dat de behandelend rechter onprofessioneel en vooringenomen heeft gehandeld.
2.2.
Het feit waarin verzoekster aanleiding heeft gevonden een wrakingsverzoek in te dienen was haar uit de brief van 19 juli 2022 bekend. Zij heeft vervolgens tot ruim vier weken daarna gewacht met de indiening van haar verzoek. Gelet op wat zij naar voren heeft gebracht, heeft verzoekster met de indiening van het wrakingsverzoek op 22 augustus 2022 onvoldoende voortvarend gehandeld, waardoor niet is voldaan aan het in artikel 8:16, eerste lid, van de Awb neergelegde voorschrift. Dat verzoekster de afwijzing van haar verzoek om toezending van het proces-verbaal moest laten bezinken en dat zij enige tijd nodig had om de zaken voor zichzelf op een rij te zetten, is, gelet op de ter zitting gegeven toelichting, op zichzelf niet onbegrijpelijk, maar rechtvaardigt niet een tijdsverloop als hier aan de orde.
3. Uit 2.1 en 2.2 volgt dat het verzoek om wraking niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door E. Dijt als voorzitter en S.B. Smit-Colenbrander en G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van J.E. Eikelenboom als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2022 .
(getekend) E. Dijt
(getekend) J.E. Eikelenboom