ECLI:NL:CRVB:2022:2852
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering Wajong-uitkering wegens schending van de inlichtingenverplichting na aantreffen hennepkwekerij
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de Wajong-uitkering van appellante, die sinds 9 december 2006 een uitkering ontving op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 18 december 2019 het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De aanleiding voor de intrekking van de uitkering was het aantreffen van een hennepkwekerij in de woning van appellante op 25 juli 2017, waar 268 hennepplanten werden aangetroffen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat appellante in de periode van 6 december 2016 tot en met 24 juli 2017 betrokken was bij deze hennepkwekerij en dat zij hierdoor ten onrechte een bedrag van € 9.582,77 aan uitkering had ontvangen. Daarnaast werd een boete van € 4.791,39 opgelegd wegens schending van de inlichtingenverplichting.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht de uitkering had ingetrokken en de terugvordering had opgelegd, omdat appellante niet had aangetoond dat zij geen inkomsten uit de hennepkwekerij had ontvangen. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij niet verantwoordelijk was voor de hennepkwekerij en dat zij geen inkomsten had genoten. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende bewijs had geleverd dat appellante de hennepkwekerij had geëxploiteerd en dat de opgelegde boete evenredig was. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.