ECLI:NL:CRVB:2022:2800

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
21 / 3421 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inschaling en functieniveau van appellant in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin zijn beroep tegen een besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid ongegrond werd verklaard. De zaak betreft de inschaling van appellant in het kader van de Ambtenarenwet 2017. Appellant was werkzaam in een functie op het niveau van salarisschaal 12, maar was ingeschaald en betaald naar salarisschaal 11. De minister had eerder een ontslagbesluit genomen wegens onbekwaamheid, maar dit besluit werd door de Raad herroepen, waardoor het dienstverband met terugwerkende kracht werd hersteld. Appellant stelde dat hij op een hoger niveau functioneerde dan waarop hij was ingeschaald, maar de Raad oordeelde dat hij dit niet aannemelijk had gemaakt. De rechtbank had eerder overwogen dat bij een vernietiging van een ontslagbesluit de rechtsgevolgen zoveel mogelijk ongedaan moeten worden gemaakt, en dat appellant niet had onderbouwd dat hij op een hoger niveau functioneerde. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Raad volgde de minister in zijn verweer. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

21 3421 AW, 21/3422 AW, 21/3423 AW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 augustus 2021, 18/1039, 18/2254 en 18/2465 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Justitie en Veiligheid (minister)
Datum uitspraak: 22 december 2022

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2022. Appellant is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J. Verhagen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017
(AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 bekend zijn gemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
1.2.
Appellant werkte laatstelijk tot aan zijn ontslag als [naam functie 1] bij de afdeling [naam afdeling]. Dit betrof een functie op het niveau van salarisschaal 12 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, maar appellant was ingeschaald en werd betaald naar salarisschaal 11.
1.3.
Bij besluit van 27 februari 2007 heeft de minister appellant met ingang van 15 maart 2007 ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. De Raad heeft in zijn uitspraak van 26 februari 2015 [1] het ontslagbesluit van 27 februari 2007 herroepen. Daardoor werd het dienstverband met appellant met terugwerkende kracht hersteld.
1.4.
Bij besluit van 21 december 2017 (bestreden besluit) heeft de minister, voor zover van belang, de bezwaren van appellant tegen een salarisstrook van juni 2015, tegen twee besluiten van 1 maart 2016, waarbij de uitgangspositie van appellant in het kader van een reorganisatie is vastgesteld op salarisschaal 12 en waarin hij met terugwerkende kracht tot 16 september 2009 is bevorderd naar deze salarisschaal, en tegen een besluit van 31 oktober 2016, waarin hij is geplaatst in de functie van [naam functie 2] met salarisschaal 12, ongegrond verklaard. Aan dit besluit is, kort samengevat en voor zover nog van belang, ten grondslag gelegd dat appellant ten tijde van het ontslag was ingeschaald en betaald werd naar salarisschaal 11 en dat met het vernietigen van het ontslagbesluit deze feitelijke situatie moest worden hersteld. Appellant is daarna met ingang van 16 september 2019 bevorderd naar salarisschaal 12 en niet met objectieve feiten is onderbouwd dat hij op een hoger niveau functioneerde dan het salarisniveau waarop hij is ingeschaald.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat bij een vernietiging van een ontslagbesluit de rechtsgevolgen van dat besluit zoveel mogelijk ongedaan moeten worden gemaakt en dat een vernietiging niet meebrengt dat een ambtenaar in een gunstiger positie moet worden gebracht. Volgens de rechtbank moet ervan worden uitgegaan dat de inschaling ten tijde van het ontslag in salarisschaal 11 rechtmatig was en heeft appellant niet onderbouwd dat hij functioneerde op het niveau van een functie met een hogere salarisschaal dan waarop hij is ingeschaald.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant voert in hoger beroep aan dat hij (aanzienlijk) hoger had moeten worden ingeschaald dan de minister heeft gedaan, minstens in salarisschaal 13 of 14. De minister heeft dit standpunt gemotiveerd bestreden. Volgens de minister was een hogere salarisschaal mogelijk geweest indien appellant aannemelijk had gemaakt dat hij voor zijn ontslag dan wel na herstel van het dienstverband functioneerde op dat hogere niveau, maar is hij hierin niet geslaagd. De Raad volgt de minister hierin.
4.2.
Anders dan appellant heeft betoogd, kan uit het enkele voornemen om hem in 2005 te plaatsen op een in salarisschaal 13 gewaardeerde functie bij de directie Personeel, Organisatie en Informatie van het Ministerie van [ministerie], niet worden afgeleid dat hij functioneerde op dit niveau. Deze overplaatsing is niet doorgegaan vanwege verstrekking van onjuiste salarisgegevens door appellant. In de uitspraak van 10 april 2008 [2] , heeft de Raad hierover geoordeeld dat appellant nog niet de capaciteiten en ervaring had die mocht worden verondersteld en dat de weigering om appellant op de beoogde functie aan te nemen in stand kon blijven.
4.3.
Appellant heeft ook met het door hem overgelegde rapport van Innovision Consult niet aannemelijk gemaakt dat hij op een hoger niveau functioneerde dan het niveau waarop hij door de minister is ingeschaald. Dit rapport betreft alleen een korte beschrijving, gebaseerd op een vragenlijst die de drijfveren en het waardensysteem van mensen in kaart brengt en op een interview met appellant. Uit dit rapport blijkt niet welke vraagstelling het bureau heeft gehanteerd en een onderbouwing voor de conclusies in de korte beschrijving ontbreekt. Uit dit rapport kan dus niet worden afgeleid dat appellant, zoals door hem betoogd, geschikt zou zijn voor een directeursfunctie of een vergelijkbare functie met bijbehorende salarisschaal.
4.4.
Appellant heeft tot slot aangevoerd dat hij met ingang van 1 januari 2019 is bevorderd naar salarisschaal 14 en dat hieruit volgt dat de eerdere besluiten over zijn inschaling en salariëring niet juist zijn. Dit betoog slaagt niet. Het besluit om appellant te bevorderen naar salarisschaal 14 heeft betrekking op de periode vanaf 1 januari 2019 en bevat geen (impliciet) oordeel over de juistheid van besluiten die ruim voor deze periode zijn genomen. Bovendien is dit besluit genomen in de periode dat met appellant veelvuldige gesprekken zijn gevoerd met het doel om gezamenlijk te komen tot een daadwerkelijke en spoedige werkhervatting en moet de bevordering tegen deze achtergrond worden bezien.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en Y. Sneevliet en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2022.