ECLI:NL:CRVB:2022:2771

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
21/820 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing Wajong-uitkering wegens laattijdige aanvraag en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De betrokkene, geboren in 1964, had in 2009 een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen. In 2019 diende zij opnieuw een aanvraag in, die ook werd afgewezen omdat er onvoldoende medische informatie beschikbaar was om haar belastbaarheid op haar achttiende jaar vast te stellen. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van 2019 niet als herhaalde aanvraag, maar als een nieuwe aanvraag moest worden beschouwd en gaf het Uwv opdracht om opnieuw te beslissen.

In hoger beroep voerde het Uwv aan dat er geen medische gegevens beschikbaar waren om de belastbaarheid van de betrokkene op haar zeventiende en achttiende verjaardag vast te stellen. De betrokkene stelde dat zij en haar zus in gelijke omstandigheden verkeerden, maar het Uwv betwistte dit. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had gesteld dat de beschikbare medische informatie niet voldoende was om de belastbaarheid van de betrokkene vast te stellen. De Raad concludeerde dat de betrokkene niet kon worden gevolgd in haar beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat er significante verschillen waren in de situaties van de betrokkene en haar zus. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de betrokkene tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

21.820 WAJONG

Datum uitspraak: 22 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 februari 2021, 19/4950 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens [betrokkene] , betrokkene, heeft mr. M.A. van Hoof, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2022. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van Hoof. Ook [zus] , zus van betrokkene, was bij de zitting aanwezig.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene, geboren op [geboortedatum] 1964, heeft op 24 maart 2009 een Wajong-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft deze aanvraag bij besluit van 24 juli 2009 afgewezen. Betrokkene heeft daartegen geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Met een door het Uwv op 8 maart 2019 ontvangen formulier heeft betrokkene opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een verzekeringsarts van het Uwv een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Volgens de verzekeringsarts is er onvoldoende medische informatie beschikbaar om de belastbaarheid van betrokkene op haar achttiende jaar ( [geboortedatum] 1982) vast te stellen. Bij besluit van 14 mei 2019 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat er op basis van de beschikbare informatie geen of onvoldoende objectiveerbare beperkingen zijn vast te stellen op het achttiende jaar van betrokkene.
1.3.
Het Uwv heeft het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 14 mei 2019 bij beslissing op bezwaar van 9 september 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het Uwv heeft de aanvraag van betrokkene aangemerkt als een herhaalde aanvraag en verwezen naar het besluit van 24 juli 2009 om geen Wajong-uitkering toe te kennen, omdat betrokkene geen nieuwe of andere informatie heeft verstrekt dan al bij het Uwv bekend was. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 september 2019 ten grondslag.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opdracht gegeven een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van betrokkene met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen. Het Uwv heeft te kennen gegeven dat de aanvraag van betrokkene van 8 maart 2019 niet langer als herhaalde aanvraag, maar als een nieuwe (laattijdige) aanvraag wordt aangemerkt. De beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene moet worden vastgesteld aan de hand van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Het Uwv heeft niet betwist dat betrokkene is opgegroeid in zeer moeilijke en voor haar belastende omstandigheden. Het dossier geeft een consistent beeld van de uiterst uitzonderlijke en destructieve omstandigheden waarin betrokkene vanaf haar elfde jaar heeft verkeerd. Dat blijkt onder meer uit verklaringen van de huisarts uit 1990, 2009 en 2014, psychodiagnostische onderzoeken uit 2009 en informatie van een GZpsycholoog uit 2012. In deze documenten wordt een duidelijk verband gelegd met de ontwrichtende invloed die de stiefvader op het gezin heeft gehad vanaf de elfjarige leeftijd van betrokkene. Betrokkene werd – mede door indoctrinatie – weggehouden bij elke vorm van hulpverlening. Onder deze specifieke omstandigheden is het volgens de rechtbank niet redelijk om betrokkene tegen te werpen dat onvoldoende concrete medische gegevens beschikbaar zijn om haar belastbaarheid op de peildata in 1981 en 1982 vast te stellen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij betrokkene de diagnoses chronische depressieve stoornis (matige ernst), angststoornis/PTSS en een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis gesteld. Er is geen aanleiding om een andere bron van de klachten aan te wijzen dan de uitzonderlijke en destructieve gezinssituatie. Betrokkene heeft voorts een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan ter onderbouwing waarvan haar zus ter zitting heeft verklaard dat zij in haar jeugd in exact dezelfde situatie heeft verkeerd als betrokkene. De zus van betrokkene heeft wel een Wajong-uitkering gekregen. Daarom had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van het Uwv gelegen om in dit uitzonderlijke geval kennis te nemen van de Wajong-aanvraag en -toekenning van de zus en deze bij de beoordeling te betrekken. De stelling van het Uwv dat een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op het individu is toegesneden en dat de resultaten van zo’n onderzoek als regel geen betekenis hebben voor een ander, vormt in dit specifieke geval geen toereikende motivering waarom betrokkene geen geslaagd beroep kan doen op het gelijkheidsbeginsel.
3.1.
Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat er geen medische gegevens beschikbaar zijn om de belastbaarheid van betrokkene op haar zeventiende en achttiende verjaardag te kunnen vaststellen. Daarom kan niet worden vastgesteld of betrokkene op haar zeventiende en achttiende verjaardag ten gevolge van ziekte of gebrek beperkingen ondervond voor het verrichten van arbeid, en zo ja, of deze beperkingen leiden tot een relevante mate van arbeidsongeschiktheid. Het Uwv verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 februari 2021. Verder acht het Uwv inzage in het Wajong-dossier van de zus van betrokkene strijdig met de regels van het beroepsgeheim van de verzekeringsarts. Betrokkene is in de gelegenheid gesteld om met stukken te onderbouwen dat sprake is van gelijke gevallen die ongelijk zijn behandeld. Behalve een brief van de psychotherapeut van haar zus uit 2017 heeft betrokkene geen stukken overgelegd ter onderbouwing van haar beroep op het gelijkheidsbeginsel. Tot slot wijst het Uwv erop dat de beoordeling van het recht op uitkering plaatsvindt op basis van alle feiten en omstandigheden van het individuele geval.
3.2.
Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Volgens betrokkene was niet het beroepsgeheim van de verzekeringsarts de reden dat het Uwv geen kennis wilde nemen van het dossier van haar zus. De verzekeringsarts heeft tijdens de hoorzitting in bezwaar gezegd dat inzage niet zinvol is omdat het gaat om de beoordeling van betrokkene en niet van haar zus. Volgens betrokkene was er voor het Uwv geen beletsel om kennis te nemen van het dossier van haar zus nu haar zus daarvoor toestemming heeft gegeven. Verder heeft betrokkene verwezen naar de memorie van toelichting bij artikel 74 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen over de geheimhoudingsplicht. Hieruit blijkt volgens betrokkene dat de geheimhoudingsplicht niet geldt als iemand geen bezwaar heeft tegen kennisname van zijn/haar medische gegevens door derden, zoals de zus van betrokkene zelf kenbaar heeft gemaakt tijdens de hoorzitting in bezwaar.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Niet in geschil is dat de aanvraag van betrokkene om een Wajong-uitkering moet worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de AAW. Voor het toepasselijke beoordelingskader verwijst de Raad naar de overwegingen 3.1 tot en met 3.4 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Ander dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv kan worden gevolgd in zijn standpunt dat op basis van de voorhanden zijnde medische informatie niet kan worden vastgesteld of betrokkene op haar zeventiende en achttiende verjaardag ten gevolge van ziekte of gebreken beperkingen ondervond voor het verrichten van arbeid en zo ja, of deze beperkingen leidden tot een voor toepassing van artikel 5 van de AAW relevante mate van arbeidsongeschiktheid. Dat uit het dossier blijkt dat betrokkene van haar elfde tot haar achttiende jaar in uitzonderlijke en voor haar belastende gezinsomstandigheden heeft geleefd, is daarvoor onvoldoende. De beschikbare medische gegevens zien op de medische situatie van betrokkene in de jaren 1990, 2009, 2012 en 2014, en geven geen inzicht in de medische situatie en belastbaarheid van betrokkene op haar zeventiende en achttiende jaar. Dat bij een in juli 2009 op verzoek van het Uwv verricht psychodiagnostisch onderzoek is vastgesteld dat bij betrokkene sprake is van een depressieve stoornis, chronisch matig, en een angststoornis, betekent niet dat hiervan in 1981 en in 1982 ook al sprake was. De informatie van de huisarts geeft evenmin voldoende medisch objectieve informatie over die periode. De omstandigheid dat gegevens over de voor de Wajong relevante periode door het tijdsverloop niet meer voorhanden zijn, komt naar vaste rechtspraak voor risico van degene die de laattijdige aanvraag indient. [1]
4.3.
Betrokkene heeft zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel. Zij heeft gesteld dat zij in aanmerking dient te komen voor een Wajong-uitkering omdat zij en haar zus ten tijde in geding in gelijke omstandigheden verkeerden en aan haar zus wel een Wajong-uitkering is toegekend.
4.4.
Bij een beroep op het gelijkheidsbeginsel is het aan betrokkene om aannemelijk te maken dat het Uwv gelijke gevallen ongelijk behandelt. Vaststaat dat betrokkene toestemming heeft gekregen van haar zus om het dossier in te zien en dat die mogelijkheid haar door het Uwv tijdens de bezwaarprocedure is geboden. Betrokkene heeft van die mogelijkheid om haar moverende redenen geen gebruik gemaakt. Daarnaast heeft het Uwv er terecht op gewezen dat een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is toegesneden op de medische situatie van de individuele betrokkene. Dat betrokkene en haar zus in hun jeugd in dezelfde belastende gezinsomstandigheden hebben verkeerd, betekent niet dat ook betrokkene om die reden aanspraak kan maken op een Wajong-uitkering. Er kunnen immers verschillen zijn in de wijze waarop betrokkene en haar zus in de periode in geding op die belastende omstandigheden hebben gereageerd. Zo heeft de huisarts in 2009 aangegeven dat de broer en zus – anders dan betrokkene – hetzij door erfelijke belasting hetzij door de opvoeding psychisch zijn gedecompenseerd. Ten slotte is ter zitting gebleken dat aan de zus van betrokkene reeds rond haar twintigste jaar een AAW-uitkering is toegekend. De Raad leidt daaruit af dat bij de zus – anders dan bij betrokkene – geen sprake is geweest van een (zeer) laattijdige aanvraag die een adequate beoordeling van de medische situatie ten tijde in geding in de weg stond. Ook om die reden kan betrokkene niet gevolgd worden in haar standpunt dat sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep van het Uwv slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd. Het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit zal ongegrond worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 9 september 2019 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en S.B. Smit-Colenbrander en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2022.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) L.R. Kokhuis

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Raad van 24 december 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240) en 27 mei 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477).