ECLI:NL:CRVB:2022:2771
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing Wajong-uitkering wegens laattijdige aanvraag en gelijkheidsbeginsel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De betrokkene, geboren in 1964, had in 2009 een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen. In 2019 diende zij opnieuw een aanvraag in, die ook werd afgewezen omdat er onvoldoende medische informatie beschikbaar was om haar belastbaarheid op haar achttiende jaar vast te stellen. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van 2019 niet als herhaalde aanvraag, maar als een nieuwe aanvraag moest worden beschouwd en gaf het Uwv opdracht om opnieuw te beslissen.
In hoger beroep voerde het Uwv aan dat er geen medische gegevens beschikbaar waren om de belastbaarheid van de betrokkene op haar zeventiende en achttiende verjaardag vast te stellen. De betrokkene stelde dat zij en haar zus in gelijke omstandigheden verkeerden, maar het Uwv betwistte dit. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had gesteld dat de beschikbare medische informatie niet voldoende was om de belastbaarheid van de betrokkene vast te stellen. De Raad concludeerde dat de betrokkene niet kon worden gevolgd in haar beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat er significante verschillen waren in de situaties van de betrokkene en haar zus. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de betrokkene tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard.