Uitspraak
19.5169 AOW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 4 februari 2019 ongegrond.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan betrokkene. De Raad heeft geoordeeld dat het ouderdomspensioen terecht is toegekend met één jaar terugwerkende kracht, gerekend vanaf de ontvangst van de aanvraag in augustus 2018. Betrokkene, die in september 2009 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikte, had aangevoerd dat zij vanwege psychische omstandigheden niet eerder een aanvraag had kunnen indienen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had in zijn besluit van 14 december 2018 het ouderdomspensioen met ingang van 1 augustus 2017 toegekend, maar betrokkene wilde een terugwerkende kracht van vijf jaar.
De rechtbank Amsterdam had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat er sprake was van een bijzonder geval, omdat betrokkene door een niet aan haar toe te rekenen oorzaak de aanvraag niet tijdig kon indienen. De Svb ging hiertegen in hoger beroep. In de beoordeling heeft de Centrale Raad van Beroep vastgesteld dat de onbekendheid met het recht op AOW-pensioen niet automatisch leidt tot het aannemen van een bijzonder geval. De Raad heeft geconcludeerd dat betrokkene onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij door haar psychische toestand niet eerder dan in 2018 een aanvraag kon indienen. De Raad heeft ook opgemerkt dat betrokkene gedurende een lange periode contact had met haar broer, die haar hielp, en dat er geen objectieve medische documenten zijn overgelegd die haar stelling onderbouwen.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep van de Svb gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het besluit van 4 februari 2019 ongegrond verklaard. De Raad heeft geen reden gezien voor een veroordeling in de proceskosten.