ECLI:NL:CRVB:2022:2769

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
22/1367 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid en recht op WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich op 14 oktober 2015 ziek meldde als vrachtwagenchauffeur. Appellant had een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangen, maar betwistte de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelde dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant vanaf 28 november 2018 is gehandhaafd, met de nuance dat hij tot 11 oktober 2019 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellant op de datum in geding niet duurzaam arbeidsongeschikt was, wat door de Raad werd onderschreven. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de FML van 31 juli 2019 adequaat rekening hield met de klachten van appellant. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22.1367 WIA

Datum uitspraak: 21 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 april 2022, 20/6516 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft J.E. Eshuis hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 augustus 2022 ingediend.
Appellant heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door J.E. Eshuis. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als vrachtwagenchauffeur. Op 14 oktober 2015 heeft hij zich ziek gemeld wegens lichamelijke klachten. Bij besluit van 13 september 2017 heeft het Uwv per 11 oktober 2017 aan appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 51,15%. Bij beslissing op bezwaar van 27 maart 2018 is de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 55,64%.
1.2.
Appellant heeft op 28 november 2018 een melding gedaan van toegenomen klachten. In dat kader heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Appellant is belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die door de verzekeringsarts zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 juli 2019. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 55,75%. Bij besluit van 2 augustus 2019 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat zijn uitkering niet wijzigt.
1.3.
Nadat appellant op 16 augustus 2019 had laten weten dat hij een revalidatieprogramma zou gaan volgen, heeft de verzekeringsarts een nieuwe FML opgesteld waarbij per 8 oktober 2019 ook een duurbeperking is aangenomen in die zin dat appellant op 3 dagen niet beschikbaar is voor arbeid. De arbeidsdeskundige heeft daarop in een rapport van 18 oktober 2019 vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van deze FML 100% bedraagt, omdat het niet mogelijk is theoretische functies te duiden als niet duidelijk is op welke dagen appellant beschikbaar is voor arbeid.
1.4.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 augustus 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de medische situatie sinds 2017 ongewijzigd is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld slechts één van de voorbeeldfuncties actueel is op datum in geding, 28 november 2018. Omdat uit het rapport van 18 oktober 2019 van de arbeidsdeskundige blijkt dat appellant sinds 8 oktober 2019 voor 100% arbeidsongeschikt wordt beschouwd, is het aanzeggen van nieuwe functies niet mogelijk. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 augustus 2019 bij besluit van 22 april 2020 gegrond verklaard en vastgesteld dat appellant vanaf 28 november 2018 volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Nu de mate van arbeidsongeschiktheid in bezwaar gewijzigd is vastgesteld op 100% heeft appellant vanaf 28 november 2018 recht op een loonaanvullingsuitkering.
1.5.
Bij besluit van 24 april 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 22 april 2020 herzien. De volledige arbeidsongeschiktheid vanaf 28 november 2018 is gehandhaafd, met dien verstande dat appellant tot 11 oktober 2019 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Bij besluit van 30 april 2020 is aan appellant vanaf 11 oktober 2019 een loonaanvullingsuitkering toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat in de FML van 31 juli 2019 met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening is gehouden. Appellant heeft in beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd. Bij de beoordeling van de duurzaamheid van de beperkingen gaat het erom dat er een inschatting wordt gemaakt van verbetering van de belastbaarheid. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hebben dat er in het geval van appellant op de datum in geding, 28 november 2018, sprake was van een zodanige situatie dat verbetering van de belastbaarheid te verwachten was. Appellant zou immers gaan deelnemen aan een revalidatietraject. Appellant heeft volgens de rechtbank niet aangetoond dat er op de datum in geding sprake was van duurzaamheid van zijn beperkingen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt dat hij vanaf 28 november 2018 recht heeft op een IVA-uitkering herhaald. Appellant heeft erop gewezen dat hij al vanaf 28 november 2018 volledig arbeidsongeschikt wordt geacht. Er is geen sprake van een verbetering van de medische situatie, alleen maar van een verslechtering. Daarom moet worden aangenomen dat er sprake is van duurzaamheid van de beperkingen. Ook is appellant van mening dat er in de FML van 31 juli 2019 onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant informatie van behandelend artsen aan de Raad gestuurd.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Hiertoe heeft het Uwv gewezen op het beoordelingskader voor het vaststellen van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen zoals dat in de rechtspraak van de Raad is geformuleerd en op een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 augustus 2022.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op de door appellant ingenomen standpunten ligt de vraag voor of het Uwv met de FML van 31 juli 2019 voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellant. Daarnaast moet de vraag beantwoord worden of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding, 28 november 2018, moet worden geacht ook duurzaam te zijn, zodat appellant recht heeft op een IVA- in plaats van een WGA-uitkering.
4.2.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden wordt onderschreven. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten, in het bijzonder de sarcoïdose, de fibromyalgie, de psychische klachten en de nek- en rugklachten en dat bij de opstelling van de FML met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening is gehouden.
4.2.2.
Appellant heeft in hoger beroep medische stukken ingediend ter onderbouwing van zijn standpunt dat in de FML onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 15 augustus 2022 deze stukken besproken en heeft afdoende toegelicht dat deze stukken geen aanleiding geven om aanvullende beperkingen in de FML op te nemen.
4.3.
Met betrekking tot de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant duurzaam is, is van belang dat appellant door het Uwv vanaf 8 oktober 2019 toegenomen beperkt is geacht omdat hij een multidisciplinair revalidatietraject zou ondergaan. De verzekeringsarts heeft aangenomen dat appellant gedurende het revalidatietraject voor maximaal 16 uur per week beschikbaar is. Vanwege deze duurbeperking konden per de datum in geding van 28 november 2018 onvoldoende actuele functies aan appellant voorgehouden worden. Daarom is appellant met het bestreden besluit volledig arbeidsongeschikt geacht. Omdat het revalidatieprogramma zou lopen tot 22 mei 2020 en de therapiedagen dan zouden wegvallen, is er volgens de verzekeringsarts daarna geen noodzaak meer voor een urenbeperking vanwege een verminderde beschikbaarheid. Aangezien de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant in hoofdzaak is terug te voeren op een tijdelijke urenbeperking, heeft het Uwv op goede gronden aangenomen dat de arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding niet duurzaam was.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel als voorzitter en T. Dompeling en C.F.E. van Olden-Smit als leden, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2022.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) A.L.K. Dagmar