1.3.Bij afzonderlijke besluiten van 11 maart 2019, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 21 november 2019 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om een maatwerkvoorziening in de vorm van een traplift en de aanvraag om een vergoeding van de aanschaf van een auto afgewezen. Appellante komt niet in aanmerking voor een traplift, aangezien zij is verhuisd van een woning die geschikt was gelet op haar beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie naar een woning die op dat moment niet het meest geschikt was. Het college heeft verder het standpunt ingenomen dat een auto een algemeen gebruikelijke voorziening is.
2. Bij de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Binnenmaas 2018 (verordening) is neergelegd in welke gevallen een aanvraag voor een woonvoorziening wordt afgewezen. In artikel 8.4, vierde lid, aanhef en onder a, van de verordening is de situatie geregeld waarin de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was. Het college heeft onvoldoende onderzocht of sprake is van een (voldoende) belangrijke reden die aanleiding vormt voor toewijzing van de woonvoorziening en vervolgens of appellante in redelijkheid van haar te vergen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen. Verder heeft het college onvoldoende gemotiveerd dat de auto voor appellante als algemeen gebruikelijk moet worden bestempeld en ten onrechte niet onderzocht welke vervoersvoorziening een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin appellante tot zelfredzaamheid of participatie in staat is.
3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het college nader onderzoek verricht. Bij brief van 29 april 2021 heeft het college een aanvullende motivering overgelegd. Hierin is overwogen dat in het geval van appellante geen sprake is van een ‘andere belangrijke reden’ zoals bedoeld in artikel 8.4, vierde lid, onder a, van de verordening. De situatie van appellante voldoet niet aan de in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Binnenmaas 2019 genoemde voorwaarden omdat appellante niet is gaan wonen in de niet-adequate woning van de partner, maar samen met de partner een ongeschikte woning heeft gekocht. Een andere keuze was volgens het college zeer goed denkbaar geweest en uit niets blijkt dat dit niet van appellante gevergd had kunnen worden. Daarnaast kunnen de gestelde storingen aan de lift niet gelden als een andere belangrijke reden, nu bij navraag bij de woningbouwvereniging niet is gebleken van een dermate hoog aantal storingen dat normaal wonen hierdoor onmogelijk wordt gemaakt. Uit het medisch advies van 9 april 2021, dat is opgemaakt naar aanleiding van de tussenuitspraak, blijkt verder dat er geen medische contra-indicatie is voor appellante voor het gebruik van een (invouwbare) transportrolstoel met een licht gewicht. Appellante kan volgens het college dan ook gebruik maken van een normale personenauto. Een ruimere en dure auto waarin een rolstoel met een vast frame kan worden vervoerd, is niet medisch noodzakelijk
.Een normale (tweedehands) personenauto is algemeen gebruikelijk en kan financieel gedragen worden met een inkomen op minimumniveau. Er is bovendien volgens het college geen medische indicatie voor het vervoer met een eigen auto. Uit het medisch advies van 9 april 2021 volgt dat appellante gebruik kan maken van het collectief vervoer en Valys-vervoer. Dit zou de goedkoopst adequate oplossing zijn voor de huidige vervoersproblemen. Volgens het college is dit in overeenstemming met de verordening en het beleid.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het college met de brief van 29 april 2021 de gebreken in het bestreden besluit heeft hersteld. Wat betreft de traplift heeft het college met de aanvullende motivering en stukken voldoende onderzocht en aangetoond dat in redelijkheid van appellante gevergd kon worden om zelf voor een passende oplossing te zorgen. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van de arts, zoals weergegeven in het medisch advies van 9 april 2021. Nu uit het medisch advies blijkt dat appellante gebruik zou kunnen maken van een opvouwbare transportrolstoel, is er geen reden waarom appellante een auto nodig heeft waarin haar rolstoel met vast frame kan worden vervoerd, zodat zij had kunnen volstaan met een kleinere auto. Een kleinere (tweedehands) auto is algemeen gebruikelijk nu deze financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau. Verder heeft het college terecht opgemerkt dat uit het medisch advies niet volgt dat enkel een auto een passende bijdrage kan leveren. Er is geen medische indicatie voor vervoer met een eigen auto. Het college heeft voldoende onderzocht dat de auto die appellante heeft aangeschaft niet de goedkoopst adequate vervoersvoorziening is voor appellante om zelfredzaam te zijn en te participeren in de maatschappij en dat er andere vervoersvoorzieningen zijn die daar een passende bijdrage aan leveren.
5. Wat betreft de traplift heeft appellante in hoger beroep aangevoerd dat er sprake is van een “andere belangrijke reden”. Wonen in de voormalige woning was door de gestelde omstandigheden niet meer mogelijk. Voor een andere (huur)woning kwam appellante niet in aanmerking. Wat betreft de auto heeft appellante naar voren gebracht dat het college het advies heeft gegeven voor een rolstoel met een vast frame. Deze rolstoel past in de huidige (grotere) auto van appellante. Het inklappen van een transportrolstoel is niet te doen en zij kan evenmin gebruik maken van andere vervoersmogelijkheden.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.