ECLI:NL:CRVB:2022:2690
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WAO-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 27 september 2004 een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant heeft in het verleden gewerkt als medewerker bij een cactuskwekerij en heeft vanaf 15 december 2008 WSW-arbeid verricht. Na een ziekmelding op 12 december 2016 heeft hij een Ziektewet-uitkering ontvangen. In september 2018 heeft appellant een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen en de aanvraag behandeld als een verzoek om herbeoordeling van de WAO-uitkering. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van bepaalde beperkingen. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 0% voor het WAO-recht en 11,55% voor de hernieuwde uitval.
Op 13 december 2018 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant beëindigd per 14 februari 2019, omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan. Hij betoogde dat het Uwv zijn aanvraag niet juist heeft beoordeeld en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische situatie.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak bevestigd dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht op minder dan 15% heeft vastgesteld en dat de beëindiging van de WAO-uitkering gerechtvaardigd was. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om de medische beoordeling te betwijfelen. Het verzoek van appellant om vergoeding van schade werd afgewezen, evenals de proceskosten.