Uitspraak
21 3732 WIA-T
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na professionele herbeoordeling is de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 4 oktober 2015 beëindigd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%.
1.2. Op 27 juni 2018 heeft appellante bij het Uwv gemeld dat haar gezondheid als gevolg van fysieke en psychische klachten verslechterd is. Naar aanleiding van deze melding is appellante op 2 augustus 2018 onderzocht op het spreekuur van een arts van het Uwv. Deze arts heeft in een rapport van 17 september 2018, welk rapport mede is beoordeeld door een verzekeringsarts van het Uwv, geconcludeerd dat geen sprake is van een toename van de beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak als op grond waarvan zij eerder recht had op een WGA-uitkering. Het Uwv heeft bij besluit van 22 oktober 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 maart 2019, geweigerd appellante een WGA-uitkering toe te kennen. Aan het besluit van 12 maart 2019 ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
11 maart 2019 ten grondslag. Deze arts heeft op grond van dossierstudie geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om de primaire beoordeling niet te handhaven. De rechtbank heeft bij uitspraak van 17 oktober 2019 het beroep tegen het besluit van 12 maart 2019 ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad in zijn uitspraak van 9 juni 2021 geoordeeld dat, zonder nader onderzoek of onderbouwing door het Uwv, niet toereikend is gemotiveerd dat buiten twijfel staat dat de toegenomen beperkingen van appellante voortvloeien uit een andere ziekteoorzaak dan destijds aan de orde was bij de eerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, leidend tot de beëindiging van de WGA-uitkering per
4 oktober 2015.
WGA-uitkering ontving. Hij heeft de belastbaarheid van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 augustus 2018, geldig vanaf 3 april 2018, de datum vanaf wanneer appellante vanwege haar psychische klachten onder behandeling is gekomen. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van
27 augustus 2021 geconcludeerd dat appellante op 3 april 2018 geschikt is voor de maatgevende arbeid van schoonmaakster. Subsidiair is appellante geschikt voor passend geachte functies, resulterend in een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%.