ECLI:NL:CRVB:2022:2650

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
21/4213 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en gebrek aan zorgvuldigheid in medisch onderzoek

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 7 december 2022, wordt de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, beoordeeld. Appellant, die zich op 19 maart 2018 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, ontving op dat moment een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uwv had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, maar appellant ging in hoger beroep.

De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek dat in de bezwaarfase door het Uwv is uitgevoerd, niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had appellant niet persoonlijk onderzocht, maar alleen telefonisch gesproken. De Raad stelt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit wordt betwist, een persoonlijk onderzoek door een geregistreerde verzekeringsarts noodzakelijk is. De Raad concludeert dat het ontbreken van een spreekuurcontact met een verzekeringsarts bezwaar en beroep leidt tot een gebrek aan zorgvuldigheid in het medisch onderzoek.

De Raad draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het besluit van 24 september 2020 te herstellen. Dit houdt in dat het Uwv alsnog een onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep moet laten uitvoeren tijdens een spreekuur. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak van een gedegen medisch onderzoek.

Uitspraak

21.4213 WIA-T

Datum uitspraak: 7 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
19 oktober 2021, 20/5600 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. de Miranda, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. S.A. Adjiembaks. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.L.M. Dunselman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als magazijnmedewerker voor 35,92 uur per week. Op 19 maart 2018 heeft appellant zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Appellant ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 februari 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd die appellant nog kan vervullen en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 32,69%. Bij besluit van 17 maart 2020 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 16 maart 2020 (datum in geding) een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van appellant is bij besluit van 24 september 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 11 september 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 21 september 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek van het Uwv dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit op zorgvuldige wijze is verricht. Een arts van het Uwv heeft appellant op het spreekuur lichamelijk en psychisch onderzocht. De bevindingen zijn akkoord bevonden door een verzekeringsarts. In bezwaar heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inhoud van de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491, niet leidt tot de conclusie dat sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek. Voor de rechtbank was van belang dat het bezwaar van appellant geen gemotiveerde betwisting van het medisch oordeel bevatte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv alle medische gegevens op een deugdelijke en kenbare wijze bij de medische beoordeling betrokken.
2.2.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de medische beoordeling.
Het medisch oordeel is volgens de rechtbank concludent en mede opgesteld naar aanleiding van gegevens van de behandelend sector. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 1 juli 2020 afdoende heeft gereageerd op de medische gronden van appellant in beroep.
2.3.
Uitgaande van de beperkingen die in de FML van 12 maart 2020 zijn vastgelegd, moet appellant volgens de rechtbank in staat worden geacht de geselecteerde functies te verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende onderbouwd dat appellant opleidingsniveau 2 heeft. De rechtbank heeft erop gewezen dat appellant tweemaal zelf heeft opgegeven dat hij in het bezit is van een diploma van zijn middelbare schoolonderwijs, namelijk op het formulier opleiding en werk en op zijn curriculum vitae.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest. Het primaire onderzoek is niet verricht door een verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant alleen telefonisch gesproken. Appellant heeft gewezen op de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491, en stelt dat een motivering dat een spreekuurcontact in bezwaar geen toegevoegde waarde heeft ontbreekt. Verder heeft appellant erop gewezen dat hij in beroep medische stukken heeft overgelegd, onder andere een medicatie-overzicht, waarop vermeld staat dat er een contraindicatie voor verkeersdeelname aan de orde is. Tenslotte stelt appellant dat er sprake is van opleidingsniveau 1 omdat hij geen middelbare schooldiploma heeft. Op zijn curriculum vitae staat dat onjuist vermeld maar daarover heeft appellant verklaard dat hij het cv niet zelf heeft opgesteld en dat er sprake is geweest van miscommunicatie.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 16 maart 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Allereerst moet de vraag worden beantwoord of het medisch onderzoek door het Uwv met de vereiste zorgvuldigheid is verricht.
4.4.
De Raad heeft in de uitspraak van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491, overwogen dat in situaties als de onderhavige, waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo een situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
4.5.
In de primaire fase heeft geen spreekuurcontact met een geregistreerd verzekeringsarts plaatsgevonden. In de bezwaarfase heeft geen spreekuurcontact met een verzekeringsarts bezwaar en beroep plaatsgevonden. Wel heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden, waaraan een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deelgenomen. Zoals volgt uit vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 19 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1991) kan een hoorzitting niet met (de beslotenheid van) een spreekuur worden gelijkgesteld.
4.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 1 juli 2020 (lees: 2021) gesteld dat een persoonlijk contact tussen een verzekeringsarts en appellant geen meerwaarde heeft omdat een fysiek onderzoek tijdens de bezwaarprocedure pas een half jaar na datum in geding zou plaats hebben gevonden. Verder achtte de verzekeringsarts bezwaar en beroep het van belang dat de primaire arts appellant op 14 februari 2020, dus kort voor datum in geding van 16 maart 2020, op een spreekuur heeft gezien.
4.7.
Deze motivering is onvoldoende voor het oordeel dat in dit geval van een onderzoek tijdens een spreekuur door een verzekeringsarts bezwaar en beroep kon worden afgezien. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 1 juli 2021 dat een spreekuurcontact met een verzekeringsarts bezwaar en beroep geen toegevoegde waarde had omdat dat onderzoek een half jaar na de datum in geding zou plaatsvinden, kan niet worden gevolgd. Een medisch onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt immers per definitie plaats na de in geding zijnde datum. Ook het argument dat appellant door de primaire arts uitgebreid en adequaat is onderzocht wordt niet gevolgd omdat uit de rechtspraak van de Raad juist volgt dat een onderzoek moet worden ingesteld door een geregistreerd verzekeringsarts. Zoals de Raad meermalen en ook in de uitspraak van 23 juni 2021 heeft overwogen kan aan een onderzoek door een niet als verzekeringsarts geregistreerde arts niet dezelfde waarde worden toegekend als aan een onderzoek door een geregistreerde verzekeringsarts.
4.8.
Nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom een spreekuurcontact in bezwaar geen toegevoegde waarde had, wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht.
4.9.
Gelet op wat is overwogen in 4.2 tot en met 4.8 is het medisch onderzoek niet volledig en daarmee onvoldoende zorgvuldig geweest, zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Hiertoe dient het Uwv alsnog tijdens een spreekuur door een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek te laten uitvoeren.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 24 september 2020 te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2022.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M.C.G. van Dijk