ECLI:NL:CRVB:2022:2650
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en gebrek aan zorgvuldigheid in medisch onderzoek
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 7 december 2022, wordt de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, beoordeeld. Appellant, die zich op 19 maart 2018 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, ontving op dat moment een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uwv had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, maar appellant ging in hoger beroep.
De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek dat in de bezwaarfase door het Uwv is uitgevoerd, niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had appellant niet persoonlijk onderzocht, maar alleen telefonisch gesproken. De Raad stelt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit wordt betwist, een persoonlijk onderzoek door een geregistreerde verzekeringsarts noodzakelijk is. De Raad concludeert dat het ontbreken van een spreekuurcontact met een verzekeringsarts bezwaar en beroep leidt tot een gebrek aan zorgvuldigheid in het medisch onderzoek.
De Raad draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het besluit van 24 september 2020 te herstellen. Dit houdt in dat het Uwv alsnog een onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep moet laten uitvoeren tijdens een spreekuur. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak van een gedegen medisch onderzoek.