Uitspraak
17.4333 WIA
OVERWEGINGEN
.
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die eerder als loodgieter/cv-monteur werkte, meldde zich ziek vanwege longklachten en ADHD. Het Uwv had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. Appellant voerde aan dat zijn beperkingen ernstiger waren dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was vastgelegd en dat hij in bewijsnood verkeerde. De Raad heeft een deskundige ingeschakeld, die concludeerde dat appellant meer beperkingen had dan eerder vastgesteld. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts de FML in overeenstemming had gebracht met de deskundige en dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, maar dat appellant hierdoor niet was benadeeld. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, waarbij de totale overschrijding werd vastgesteld op meer dan twee jaar. De Raad bepaalde dat het Uwv en de Staat ieder een deel van de schadevergoeding moesten betalen, en dat het Uwv ook de proceskosten van appellant moest vergoeden.