In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant, die samen met zijn partner bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, had bezwaar gemaakt tegen de herziening en terugvordering van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen. Het college had de bijstand herzien en teruggevorderd op basis van inkomsten die hun minderjarige kinderen uit arbeid hadden verdiend. De Raad oordeelde dat het college ten onrechte deze inkomsten als middelen had aangemerkt, aangezien de wet bepaalt dat de inkomsten uit arbeid van tot hun last komende kinderen niet tot de middelen van het gezin worden gerekend. De Raad vernietigde de besluiten van het college en droeg hen op om opnieuw te beslissen over de herziening en terugvordering van de bijstand, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens werd de hoogte van de opgelegde boete vastgesteld op € 755,53, in plaats van de eerder opgelegde € 1.443,-. De Raad oordeelde dat de appellant de inlichtingenverplichting had geschonden, maar dat de boete moest worden gematigd op basis van zijn draagkracht.