ECLI:NL:CRVB:2022:2500

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
21 / 1700 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitbreiding van hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante had een verzoek ingediend om uitbreiding van de hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Het college van burgemeester en wethouders van Westland had dit verzoek afgewezen, met als onderbouwing een medisch advies dat stelde dat appellante in staat was om alle huishoudelijke taken zelf te verrichten. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante was sinds 20 augustus 2014 in aanmerking gebracht voor een individuele voorziening voor hulp bij het huishouden, maar haar verzoek om uitbreiding werd afgewezen op basis van het medisch advies van 11 februari 2019. Dit advies concludeerde dat er geen medische beperkingen waren die een belemmering vormden voor het verrichten van huishoudelijke taken. Appellante voerde in hoger beroep aan dat het medisch advies onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat haar medische beperkingen niet goed waren geanalyseerd.

De Raad heeft echter geoordeeld dat het college bevoegd was om de hulp bij het huishouden te beëindigen, omdat appellante geen aanspraak meer had op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De Raad heeft de argumenten van appellante niet overtuigend geacht en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 10 november 2022.

Uitspraak

21 1700 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 maart 2021, 20/1509 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Westland (college)
Datum uitspraak: 10 november 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S. van der Eijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2022. Namens appellante is verschenen mr. Van der Eijk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Simons.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het college heeft appellante laatstelijk met ingang van 20 augustus 2014 in aanmerking gebracht voor een individuele voorziening voor hulp bij het huishouden van drie uur per week in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
1.2.
Op 9 januari 2019 heeft appellante het college gevraagd om uitbreiding van de hulp bij het huishouden in de vorm van een pgb.
1.3.
Bij besluit van 12 februari 2019, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 16 januari 2020 (bestreden besluit), heeft het college zich op het standpunt gesteld dat appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) niet (meer) in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden in de vorm van een pgb. Het verzoek om uitbreiding van de hulp bij het huishouden is daarom afgewezen en de onder 1.1 genoemde voorziening is met ingang van 13 februari 2019 beëindigd. Hieraan ligt een medisch advies van 11 februari 2019 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft – voor zover van belang – overwogen dat het in artikel 8.9, eerste en tweede lid, van de Wmo 2015 geregelde overgangsrecht inhoudt dat onder de Wmo toegekende individuele voorzieningen kunnen worden ingetrokken of gewijzigd indien de bij of krachtens de Wmo 2015 gestelde regels daartoe aanleiding geven. Bij de beoordeling of op basis van de Wmo 2015 plaats is voor een maatwerkvoorziening, dienen de feiten en omstandigheden zoals die ten tijde van die beoordeling bestaan te worden gewogen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het medisch advies onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of onjuist is. De medisch adviseur heeft op basis van zijn eigen onderzoeksbevindingen en medische informatie van de huisarts geconcludeerd dat appellante enige fysieke klachten en beperkingen ervaart van een combinatie van fysieke aandoeningen, maar dat er geen afwijkingen of beperkingen zijn die een belemmering vormen voor het verrichten van huishoudelijke taken. Het college heeft zich op basis van het medisch advies op het standpunt mogen stellen dat appellante in staat is alle huishoudelijke taken zelf te verrichten, waardoor zij niet voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 in aanmerking komt.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat niet de bij of krachtens de Wmo 2015 gestelde regels de aanleiding zijn geweest om de hulp bij het huishouden in de vorm van een pgb te beëindigen, maar haar verzoek om uitbreiding van die hulp. Voor het college geldt een verzwaarde motiveringsplicht om te kunnen komen tot een beëindiging van de hulp bij het huishouden. Volgens appellante is het medisch advies onzorgvuldig tot stand gekomen en zijn haar medische beperkingen niet geconcretiseerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals de Raad heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 23 mei 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1525) dient het in artikel 8.9, eerste en tweede lid, van de Wmo 2015 geregelde overgangsrecht, gelezen in samenhang met de wetsgeschiedenis, zo te worden begrepen dat onder de Wmo toegekende aanspraken en verplichtingen blijven gelden tot het moment dat zij op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wmo 2015 worden gewijzigd of beëindigd. Dit betekent dat het college bevoegd is de aan appellante in de vorm van een pgb verstrekte hulp bij het huishouden te beëindigen, indien appellante daar op grond van de Wmo 2015 geen aanspraak op heeft. Aan deze bevoegdheid van het college doet niet af dat appellante had gevraagd om meer ondersteuning.
4.2.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat het college het bestreden besluit mocht baseren op het medisch advies. In wat appellante heeft aangevoerd is geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen of dat het advies onjuist is. De enkele stelling van appellante dat haar medische beperkingen niet zijn geconcretiseerd is daarvoor onvoldoende.
4.3.
Wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen, betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en D. Hardonk-Prins en A. van Gijzen als leden, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2022.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) R. van Doorn