ECLI:NL:CRVB:2022:2464

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
22 / 1391 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van kosten voor auto-aanschaf op basis van psychische klachten

Op 18 november 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de afwijzing van een verzoek om vergoeding van kosten voor de aanschaf van een auto door appellante, die psychische klachten ondervindt als gevolg van haar vervolging in de Tweede Wereldoorlog. Appellante had eerder aanvragen ingediend voor een vergoeding, die telkens waren afgewezen op de grond dat de gevraagde voorziening niet medisch noodzakelijk of sociaal wenselijk was. De Raad oordeelde dat er geen absolute verhindering was om gebruik te maken van een taxi, ondanks de psychische klachten van appellante. De Raad baseerde zijn oordeel op medische adviezen, waaronder dat van arts R.J. Roelofs, en concludeerde dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd was. De Raad verklaarde het beroep van appellante ongegrond, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

22.1391 WUV

Datum uitspraak: 18 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 30 maart 2022, kenmerk BZ011480063 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In beroep heeft mr. M.M.F. Starmans, advocaat, namens appellante nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Starmans. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Leurink-Ofman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1942, is vervolgde in de zin van de Wuv. Aanvaard is dat zij psychische klachten heeft die in verband staan met de ondergane vervolging.
1.2.
Op een in november 2014 ingediende aanvraag om toekenning van een vergoeding voor de aanschaf van een auto is afwijzend beslist bij besluit van 26 januari 2015. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 augustus 2015 op de grond dat deze voorziening in verband met de psychische klachten van appellante niet medisch noodzakelijk of medisch sociaal wenselijk is. Reden hiervoor is dat appellante niet beperkt is in het gebruik van de taxi. Het tegen het besluit van 7 augustus 2015 ingestelde beroep is ongegrond verklaard bij uitspraak van de Raad van 8 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4644).
1.3.
Op een door appellante in september 2019 ingediende aanvraag om toekenning van een vergoeding voor de aanschaf van een auto, waarbij zij melding maakt van verergering van haar psychische klachten, is afwijzend beslist bij besluit 31 oktober 2019. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 februari 2020. Dit op de grond dat de gevraagde voorziening in verband met de psychische klachten van appellante niet medisch noodzakelijk of medisch-sociaal wenselijk is. Overwogen is dat ook nu niet blijkt dat appellante beperkt is in het gebruik van een taxi en dat zij daarnaast in staat is om met iemand mee te rijden. Het tegen het besluit van 6 februari 2020 ingestelde beroep is ongegrond verklaard bij uitspraak van de Raad van 17 december 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:3214).
1.4.
In oktober 2021 heeft appellante de hier in geding zijnde aanvraag ingediend om vergoeding van de kosten verbonden aan de aanschaf van een auto. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 24 november 2021 en de afwijzing na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit op de grond dat de gevraagde voorziening in verband met de psychische klachten niet medisch noodzakelijk of medisch sociaal wenselijk is. Overwogen is dat ook nu niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat bij appellante ten gevolge van haar uit de vervolging voortvloeiende psychische klachten een absolute verhindering bestaat om gebruik te maken van een taxi.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Voor het toekennen van een voorziening voor de aanschaf van een auto hanteert verweerder – voor zover hier van belang – het vereiste dat sprake moet zijn van een absolute verhindering ten gevolge van causale aandoeningen om van het openbaar vervoer (trein, tram, bus en metro) en van de taxi gebruik te kunnen maken.
2.2.
Niet in geschil is dat appellante vanwege haar psychische klachten niet met het openbaar vervoer kan reizen.
2.3.
Het standpunt van verweerder dat de aanschaf van een auto in verband met de psychische klachten ook nu niet medisch noodzakelijk of medisch sociaal wenselijk is, is met name gebaseerd op het advies van de arts R.J. Roelofs. Deze arts concludeert dat ook nu niet blijkt dat bij appellante sprake is van een absolute verhindering om van de taxi gebruik te maken.
2.4.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van de medische advisering voldoende gemotiveerd. Op grond van de voorhanden medische gegevens kan ook nu niet worden geoordeeld dat bij appellante sprake is van een absolute verhindering om van de taxi gebruik te maken. Het overgelegde rapport van J. Nauman, Gespecialiseerd Maatschappelijk Werker NLVI en het Evaluatie Behandelingsplan van 20 september 2022 van het Sinaï-centrum schetsen weliswaar een beeld dat appellante duidelijk problemen ondervindt met het gevoel van controleverlies als zij zelf niet de auto kan besturen, maar dit standpunt vindt geen bevestiging in gegevens van een medicus. De genoemde evaluatie van het Sinaï-centrum is daarbij niet meer dan een weergave van wat appellante in een gesprek zelf heeft verklaard.
2.5.
Uit 2.3 en 2.4 volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep van appellante moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2022.
(getekend) H. Lagas
(getekend) E.J. van der Veldt