ECLI:NL:CRVB:2022:2421

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
21/109 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en verzoek om herziening van besluit

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1993, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen het besluit van het Uwv om haar aanvraag voor een Wajong-uitkering af te wijzen ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had in 2017 vastgesteld dat appellante op dat moment geen arbeidsvermogen had, maar dat deze situatie niet duurzaam was. Appellante heeft in 2018 een verzoek ingediend om terug te komen op dit besluit, maar het Uwv heeft dit verzoek afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een heroverweging rechtvaardigden. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, waarbij zij oordeelde dat het Uwv zijn standpunt voldoende had gemotiveerd.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er nieuwe medische feiten zijn die haar situatie anders zouden moeten beoordelen. Het Uwv heeft echter betoogd dat de door appellante ingebrachte medische stukken geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatten die de eerdere besluiten zouden ondermijnen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten zijn die een herziening van het besluit rechtvaardigen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

21/109 Wajong
Datum uitspraak: 16 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
14 december 2020, 19/1434 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft J.E. Eshuis hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Eshuis. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1993, heeft met een door het Uwv op 28 februari 2017 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 30 mei 2017 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellante nu geen arbeidsvermogen heeft maar deze situatie niet duurzaam is. Aan dit besluit ligt een advies van de verzekeringsarts van 16 mei 2017 ten grondslag waarin is vermeld dat appellante op dat moment niet belastbaar is voor 4 uur per dag vanwege de meerderheid aan aandoeningen die gepaard kunnen gaan met energieverlies en het feit dat er voor een aantal aandoeningen nog geen behandeling is ingesteld. De verwachting is dat zij na adequate behandeling weer normaal belastbaar zal zijn voor 4 uur per dag. Tegen dit besluit heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Op 8 mei 2018 heeft het Uwv van appellante opnieuw een formulier Aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen ontvangen. Bij de aanvraag heeft appellante een verslag overgelegd van het CVS ME Medisch Centrum van 11 januari 2018. Het Uwv heeft deze aanvraag van appellante opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van
30 mei 2017. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv vastgesteld dat geen sprake is van nieuwe medische feiten of omstandigheden. Vervolgens heeft het Uwv de aanvraag bij besluit van 22 mei 2018 afgewezen. Bij besluit van 6 maart 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante met de herhaalde aanvraag (enkel) heeft verzocht om voor het verleden terug te komen van het besluit van 30 mei 2017. Het Uwv heeft beoordeeld of sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank moet dan ook beoordelen of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat daarvan hier geen sprake is. De stelling van appellante, dat een bestuursorgaan ook dient te motiveren waarom hij geen aanleiding ziet een besluit in volle omvang te heroverwegen, volgt de rechtbank niet. Het Uwv heeft zijn standpunt dat het verslag van het CVS ME Medisch Centrum van 11 januari 2018 geen nieuwe feiten of omstandigheden oplevert voldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te concluderen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat uit het verslag van het CVS ME Medisch Centrum van 11 januari 2018 volgt dat appellante ten gevolge van CVS/ME veel meer beperkt is dan het Uwv in 2017 heeft aangenomen en dat zij nihil kans op herstel heeft. Dit zijn nieuwe feiten op basis waarvan moet worden geconcludeerd dat bij appellante op haar 18e verjaardag sprake was van een duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante in hoger beroep onder meer informatie van een cardioloog van 13 mei 2021 en 14 februari 2022 ingebracht.
3.2.
Het Uwv heeft – onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 augustus 2021 – bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat de aanvraag van appellante van 8 mei 2018 (enkel) een verzoek inhoudt om voor het verleden terug te komen van het besluit van 30 mei 2017. Het Uwv heeft dit verzoek niet beoordeeld als ware dit een eerste aanvraag om Wajong-uitkering en was daartoe ook niet gehouden, maar heeft beoordeeld of de aan het verzoek ten grondslag gelegde stukken als nieuwe feiten in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft terecht aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden getoetst of het Uwv zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. De rechtbank heeft vervolgens terecht beoordeeld of het bestreden besluit evident onredelijk is. [1]
4.2.
De door appellante in (hoger) beroep ingediende medische stukken kunnen niet worden aangemerkt als nieuwe feiten of omstandigheden, omdat nieuwe feiten en omstandigheden bij de aanvraag dan wel in de bezwaarfase moeten worden vermeld. [2] De door appellante in beroep en hoger beroep ingebrachte stukken (van een cardioloog, internist, huisarts, Arboarts en de Gezondheidsraad) kunnen in deze zaak reeds daarom geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden opleveren. Dit betekent voor deze zaak dat enkel moest worden beoordeeld of de bij de aanvraag en opnieuw in bezwaar ingebrachte informatie van het CVS ME Medisch Centrum van 11 januari 2018 nieuwe feiten of veranderde omstandigheden bevat.
4.3.
De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het verslag van het CVS ME Medisch Centrum van 11 januari 2018 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden bevat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 28 februari 2019 en 28 mei 2020 – kort gezegd – te kennen gegeven dat de in het verslag vermelde diagnose van CVS/ME al bij de oordeelsvorming in 2017 is betrokken, dat uit de inspanningstesten blijkt dat appellante een slechte conditie heeft maar er niet is vastgesteld dat sprake is van ernstige long- of hartaandoeningen en/of secundaire mitochondriale dysfunctie en er daarom geen medische reden is om ervan uit te gaan dat herstel tot een dusdanig niveau dat appellante minimaal vier uur per dag actief kan zijn niet mogelijk is. De Raad kan dit gemotiveerde standpunt volgen. In het verslag van het CVS ME Medisch Centrum van 11 januari 2018 wordt onder het kopje ‘Behandelplan’ aangegeven:
“Wij hebben ervaring met verbetering van klachten en symptomen met aanpassing van de belasting tot het niveau van de anaerobe drempel […]. De medicamenteuze behandeling is gebaseerd op twee pijlers: optimalisatie van de energieproductie in en rond de citroenzuurcyclus en vermindering van de activiteit van het immuunsysteem. Met CGT is alleen een positief effect op de acceptatie van de beperkingen beschreven.”Blijkens het verslag zal de begeleiding van appellante bestaan uit telefonisch contact gemiddeld eenmaal per twee weken, waarbij wordt gestreefd naar uitbreiding van activiteiten, optimale medicatie en ondersteuning. Onder het kopje ‘Prognose’ is vermeld:
“De kans op genezing is 5%, de kans op terugkeer naar arbeid is onduidelijk door de variabele criteria. […]. De claim van CGT en GET dat 20% verbetert blijkt niet houdbaar bij her-analyse van de onderzoeksgegevens.”Dit verslag bevat geen nieuwe feiten over de behandelmogelijkheden van appellante ten tijde van het besluit van 30 mei 2017. Er blijkt niet uit dat appellante geen behandelmogelijkheden meer had. Dat bij CVS/ME in algemene zin sprake is van een geringe kans op herstel betekent niet dat kan worden geconcludeerd dat voor appellante geldt dat zij geen kans meer had op verbetering van haar (duur)belastbaarheid. Het feit dat behandeling tot op heden niet tot verbetering heeft geleid is niet relevant, omdat het gaat om de verwachting over mogelijk herstel van appellante ten tijde van het besluit van 30 mei 2017.
4.4.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van B. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2022.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) B. van Dijk

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Raad van 27 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:733.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 28 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2081.