ECLI:NL:CRVB:2022:2081
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om terug te komen van besluiten over WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van het verzoek om terug te komen van in rechte vaststaande besluiten over zijn WAO-uitkering. Appellant ontving van 9 november 2004 tot 5 juli 2005 een WAO-uitkering van 80 tot 100% en kreeg op 21 mei 2007 opnieuw een uitkering toegekend, maar nu van 15 tot 25%. Het Uwv weigerde in 2012 en 2014 de mate van arbeidsongeschiktheid te verhogen. In 2016 werd de uitkering van appellant verhoogd naar 80 tot 100% op basis van een rapport van verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort. Appellant verzocht in 2019 het Uwv om de mate van arbeidsongeschiktheid met terugwerkende kracht vast te stellen op 100%, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren.
De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. Appellant stelde dat het rapport van Van Amelsfoort als nieuw feit moest worden aangemerkt, maar de Raad oordeelde dat dit rapport enkel betrekking had op de situatie per 29 maart 2016 en niet op de periode daarvoor. De Raad bevestigde dat er geen sprake was van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die de eerdere besluiten konden ondermijnen. De herhaalde aanvraag van appellant werd afgewezen, en de Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet evident onredelijk was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.