ECLI:NL:CRVB:2022:2323

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
20 / 3360 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd door CAK wegens niet tijdig afsluiten zorgverzekering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in deze zaak wordt vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het CAK, dat hem een boete had opgelegd van € 402,24 omdat hij niet binnen de gestelde termijn van drie maanden na een aanmaning een zorgverzekering had afgesloten. De aanmaning werd op 14 juni 2019 verzonden, en de appellant heeft verzuimd om tijdig te reageren.

De Raad heeft vastgesteld dat het CAK voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de aanmaning daadwerkelijk is bezorgd en dat de appellant niet heeft aangetoond dat hij niet als ingezetene kon worden aangemerkt in de periode waarin hij verzuimde een zorgverzekering af te sluiten. De appellant heeft aangevoerd dat hij vanwege een adresonderzoek van de gemeente niet in staat was om een zorgverzekering af te sluiten, maar de Raad oordeelt dat dit niet zijn verantwoordelijkheid wegneemt. De Raad benadrukt dat het de eigen verantwoordelijkheid van de appellant is om te zorgen voor een juiste adresregistratie en dat hij tijdig contact had moeten opnemen met de zorgverzekeraar en het CAK.

De Raad concludeert dat er geen reden is om te oordelen dat het CAK onterecht een boete heeft opgelegd. Het hoger beroep van de appellant wordt afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

20.3360 ZVW

Datum uitspraak: 26 oktober 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2020, 20/710 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CAK

PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft [gemachtigde] hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2022. Namens appellant is [gemachtigde] verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Morsch.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
CAK heeft appellant op 14 juni 2019 schriftelijk aangemaand om een zorgverzekering op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) af te sluiten. Daarbij heeft CAK appellant er op gewezen dat hem een boete zal worden opgelegd als hij zich niet binnen drie maanden heeft verzekerd.
1.2.
Bij besluit van 14 november 2019 heeft CAK aan appellant een boete van € 402,24 opgelegd, omdat hij heeft verzuimd binnen drie maanden na de aanmaning een zorgverzekering in de zin van de Zvw af te sluiten.
1.3.
Bij besluit van 24 januari 2020 (bestreden besluit) heeft CAK het bezwaar tegen het besluit van 14 november 2019 ongegrond verklaard. CAK heeft zich op het standpunt gesteld dat appellant zelf verantwoordelijk is voor een juiste adresregistratie en voor het tijdig afsluiten van een zorgverzekering. Niet is gebleken dat appellant er alles aan heeft gedaan om een zorgverzekering af te sluiten, hoewel hij hiervoor voldoende tijd heeft gekregen. Dat appellant niet tijdig een zorgverzekering heeft afgesloten, komt voor zijn eigen rekening en risico.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen. CAK heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de brief van 14 juni 2019 daadwerkelijk ter post is bezorgd. Appellant heeft vervolgens niet aannemelijk gemaakt dat aan de ontvangst van deze brief op zijn adres redelijkerwijs kan worden getwijfeld. Verder maakt de omstandigheid dat appellant vanwege een adresonderzoek geen zorgverzekering kon afsluiten, niet dat het niet tijdig afsluiten van een zorgverzekering hem niet is te verwijten. Het is immers de eigen verantwoordelijkheid van appellant om te zorgen voor een juiste adresregistratie. Het lag dan ook op de weg van appellant om, na weigering van de zorgverzekering, zo snel mogelijk contact op te nemen met de gemeente om zijn adresregistratie alsnog in orde te maken. De in de brief genoemde termijn van drie maanden gaf appellant voldoende tijd om zijn zaken op orde te brengen. Dat appellant dit heeft nagelaten, komt voor zijn rekening.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat hij in de periode van 23 augustus 2019 tot 5 november 2019 niet als ingezetene kon worden aangemerkt en niet verzekeringsplichtig was, omdat hij in die periode uitgeschreven was uit de Basisregistratie Personen (BRP).Verder heeft appellant aangevoerd dat hem niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zorgverzekering heeft afgesloten. Vanwege het adresonderzoek van de gemeente kon zorgverzekeraar Bewuzt hem eind augustus/begin september niet inschrijven. CAK had ten slotte na de afronding van het adresonderzoek op 5 november 2019 een nieuwe termijn moeten stellen om een zorgverzekering af te sluiten. Appellant heeft zich op 17 december 2019 opnieuw aangemeld bij Bewuzt en alsnog een zorgverzekering afgesloten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit het dossier blijkt dat de gemeente Amsterdam in de periode van 23 augustus 2019 tot 5 november 2019 onderzoek heeft verricht naar het verblijf van appellant op het BRP-adres [Adres] in [plaats] . Een dergelijk onderzoek maakt niet dat degene om wie het gaat niet of niet meer als ingezetene in de zin van de Zvw is te beschouwen. Ingezetene in de zin van deze wet is degene die in Nederland woont. Verwezen wordt naar artikel 2, eerste lid, van de Zvw in verbinding met artikel 1.2.1 van de Wet langdurige zorg. Dat appellant ten tijde van belang niet feitelijk in Nederland woonde is gesteld noch gebleken. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
4.2.
Appellant heeft niet voldaan aan de aanmaning om binnen de gestelde termijn van drie maanden een zorgverzekering af te sluiten, zodat CAK op grond van artikel 9b, eerste lid, van de Zvw gehouden was om hem een boete op te leggen. Het betoog van appellant dat de beboete gedraging hem niet kan worden verweten, als bedoeld in artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht, slaagt niet. De aanmaning dateert van 14 juni 2019, zodat appellant zich ruim voor aanvang van het adresonderzoek op 23 augustus 2019 tot een zorgverzekeraar had kunnen wenden. Ook had appellant zich naar aanleiding van het bericht van Bewuzt tot CAK kunnen wenden voor advies. Verder onderschrijft de Raad de overweging van de rechtbank dat een juiste registratie in de BRP de eigen verantwoordelijkheid van appellant is en dat de problemen hiermee voor zijn risico komen. Er bestaan dus geen aanknopingspunten voor het oordeel dat CAK na afronding van het adresonderzoek appellant een nieuwe termijn van drie maanden had moeten stellen voor het afsluiten van een zorgverzekering.
4.3.
Het voorgaande betekent dat er geen aanleiding is om te oordelen dat CAK geen boete aan appellant mocht opleggen. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en D.S. de Vries en A.E. Dutrieux als leden, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2022.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) R. van Doorn