In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een militair invaliditeitspensioen aan appellant, die wegens een psychische aandoening aanspraak maakt op dit pensioen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant per 4 november 2014 recht heeft op een militair invaliditeitspensioen, berekend naar een mate van invaliditeit van 24,17%. Dit besluit vervangt het eerder vernietigde besluit van de staatssecretaris van Defensie. De Raad heeft ook geoordeeld over een verzoek van appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met 30 maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van in totaal € 2.500,-. De staatssecretaris en de Staat zijn veroordeeld tot vergoeding van respectievelijk € 916,67 en € 1.583,33 aan appellant. Daarnaast zijn de proceskosten van appellant vergoed, met een totaalbedrag van € 2.277,-, waarvan een groot deel ten laste komt van de staatssecretaris. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige en tijdige behandeling van procedures in het bestuursrecht, vooral in zaken die de rechten van ambtenaren raken.