In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de beëindiging van de na-wettelijke uitkering van betrokkene door het college van burgemeester en wethouders van Nederweert. Betrokkene, die sinds 1978 bij de gemeente Nederweert werkte, had een na-wettelijke uitkering ontvangen na zijn ontslag in 2010. Het college had deze uitkering per 10 november 2019 beëindigd, omdat betrokkene geen recht meer had op de uitkering na zijn ziekmelding in 2014. De rechtbank had het beroep van betrokkene tegen het besluit van het college gegrond verklaard, maar het college heeft het besluit later hersteld en opnieuw ongegrond verklaard.
De Raad oordeelde dat het college bevoegd was om het eerder onbevoegd genomen besluit met terugwerkende kracht te bekrachtigen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het bevoegdheidsgebrek was hersteld. Betrokkene had betoogd dat hij recht had op de na-wettelijke uitkering tot aan zijn pensioen, maar de Raad oordeelde dat dit niet kon worden afgeleid uit eerdere uitspraken. De Raad benadrukte dat voor een zorgvuldige belangenafweging onderzoek naar de financiële situatie van betrokkene noodzakelijk was, maar dat betrokkene niet bereid was om de gevraagde gegevens te verstrekken. Hierdoor kon het college de uitkering beëindigen op basis van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het besluit van 26 april 2022 ongegrond. Het college werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die op € 1.518,- werden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij de beëindiging van uitkeringen en de noodzaak voor betrokkenen om relevante informatie te verstrekken.