Uitspraak
21.3864 ZW
mr. Goedhart.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van betrokkene. Betrokkene, die zich op 15 november 2017 ziek meldde, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft haar ziekengeld verstrekt, maar concludeerde na een beoordeling dat zij per 15 december 2018 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Betrokkene ging in beroep tegen dit besluit, waarbij de rechtbank Amsterdam het beroep gegrond verklaarde en het bestreden besluit vernietigde, omdat de rechtbank twijfelde aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv.
In hoger beroep heeft het Uwv de vernietiging van de rechtbank aangevochten en betoogd dat de rechtbank de conclusies van de deskundige ten onrechte heeft overgenomen. De Raad heeft de deskundige niet overtuigend gevonden, omdat deze onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de gestelde beperkingen op de datum in geding. De Raad oordeelde dat de deskundige zijn conclusies baseerde op verouderde medische informatie en dat er geen objectieve onderbouwing was voor de beperkingen die hij stelde. De Raad volgde de eerdere beoordelingen van de verzekeringsartsen van het Uwv, die de belastbaarheid van betrokkene adequaat hadden vastgesteld.
Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep ongegrond verklaard, waarmee de beslissing van het Uwv in stand bleef. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onjuist te achten.