ECLI:NL:CRVB:2022:2301
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige beoordeling van medische en arbeidskundige geschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant, die zich op 13 april 2018 ziek meldde met psychische klachten. Het Uwv had de uitkering per 5 mei 2019 beëindigd, omdat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant voerde in hoger beroep aan dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat. Hij verwees naar eerdere medische klachten, waaronder CTS, en stelde dat deze niet voldoende waren meegewogen. De Raad oordeelde echter dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant, en dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.