ECLI:NL:CRVB:2022:971
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en zorgvuldigheid van medisch onderzoek door het Uwv
In deze zaak is in geschil of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant heeft beëindigd. Appellant, die zich per 2 november 2017 ziek had gemeld, ontving vanaf die datum een ZW-uitkering. Na een medisch onderzoek door het Uwv op 21 september 2018, werd geconcludeerd dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 2 december 2018. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.
De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant heeft echter in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn lichamelijke en psychische klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling. Hij stelde dat hij tijdens het spreekuur niet in staat was om zijn klachten goed te verwoorden en dat zijn echtgenote niet adequaat kon reageren vanwege haar eigen gezondheidsproblemen.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht. De Raad oordeelde dat er onvoldoende aandacht is besteed aan de psychische en lichamelijke problematiek van appellant en dat het Uwv in de bezwaarfase niet de juiste procedure heeft gevolgd. De Raad heeft het besluit van het Uwv vernietigd en het Uwv opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij alleen beroep bij de Raad mogelijk is. Tevens is het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant en het griffierecht.