ECLI:NL:CRVB:2022:2296

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
21/1147 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht ongegrond werd verklaard. Appellant, die rolstoelafhankelijk is door een dwarslaesie, had verzocht om een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden. Het college had hem een maatwerkvoorziening van 209 uur per jaar (4 uur per week) toegekend, wat appellant onvoldoende vond. Hij stelde dat hij recht had op 130 uur extra per jaar voor maaltijdbereiding, omdat zijn dieet afgestemd moest worden op zijn medische situatie.

De rechtbank oordeelde dat appellant in staat was om maaltijden te bereiden en dat de geboden ondersteuning voldoende was voor zijn zelfredzaamheid en participatie. Appellant had geen medische onderbouwing overgelegd die zijn stelling dat de maaltijdvoorziening niet voldeed aan zijn dieetwensen kon ondersteunen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn verzoek om extra uren, maar de Raad voor de Rechtspraak bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het college met de verstrekte uren een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid van appellant en dat er geen aanleiding was voor extra ondersteuning.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 26 oktober 2022.

Uitspraak

21.1147 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 september 2020, 20/17 (aangevallen tussenuitspraak) en tegen de einduitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 februari 2021, 20/17 (aangevallen einduitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
Datum uitspraak: 26 oktober 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2022. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Chahid.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Appellant, geboren in 1965, heeft een dwarslaesie en is rolstoelafhankelijk. Hij ondervindt daardoor beperkingen bij het verrichten van huishoudelijke taken. In verband hiermee heeft het college hem van 27 maart 2017 tot en met 26 maart 2019 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden verstrekt van 339 uur per jaar (omgerekend 6,5 uur per week).
1.2
Appellant heeft op 12 maart 2019 het college verzocht om aan hem opnieuw een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden te verstrekken.
1.3.
Bij besluit van 10 april 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 november 2019 (bestreden besluit), heeft het college appellant voor de periode van 27 maart 2019 tot en met 26 maart 2021 een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden verstrekt van 209 uren per jaar (omgerekend 4 uren per week), te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. De maatwerkvoorziening bestaat uit 105 basisuren per jaar en 104 aanvullende uren per jaar (39 aanvullende uren voor realiseren van een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden, 39 aanvullende uren voor het beschikken over schone kleding + extra zware was en 26 aanvullende uren voor het beschikken over schoon beddengoed).
2.1.
Bij de aangevallen einduitspraak heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de aangevallen tussenuitspraak, het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van 21 november 2019 (bestreden besluit) – voor zover hier van belang – ongegrond verklaard.
2.2.
De rechtbank heeft onder meer overwogen dat niet in geschil is dat appellant in staat is om de broodmaaltijd te verzorgen, koffie en thee te zetten en de warme maaltijd op te warmen. Verder is niet gebleken dat appellant zelf niet in staat is om een maaltijd te bereiden en dat hij daarbij ondersteuning nodig heeft. Appellant heeft op de zitting in dit verband gesteld dat hij een beperking heeft in zijn schouder waardoor hij niet boven zijn hoofd kan reiken. Nog daargelaten dat appellant deze stelling niet heeft onderbouwd, heeft appellant op de zitting ook gezegd dat hij een aangepaste keuken kan krijgen op grond van de Wmo 2015, maar dat hij dit heeft geweigerd omdat hij niet zelf wil gaan koken. Dat appellant niet zelf wil koken is geen reden voor het verstrekken van een aanvullende maatwerkvoorziening voor maaltijdbereiding. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant evenmin kan worden gevolgd in zijn standpunt dat hij geen gebruik kan maken van een maaltijdvoorziening, zoals Maaltijdservice [woonplaats] . Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de maaltijden van een maaltijdvoorziening voor hem – gezien het dieet dat hij moet volgen in verband met zijn dwarslaesie – ongeschikt zijn of dat een maaltijdvoorziening geen maaltijden kan bieden die voldoen aan zijn dieetwensen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft herhaald dat aan hem 130 uur per jaar (2,5 uur per week) extra moet worden verstrekt. Zijn maaltijden moeten op elkaar afgestemd worden om een voor hem zo gebalanceerd mogelijk dieet te kunnen volgen, waarbij ook rekening moet worden gehouden met zijn lichamelijke gesteldheid van dat moment. Volgens appellant is Maaltijdservice [woonplaats] niet ingesteld op een dergelijke individuele benadering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank is – voor zover hier van belang – op de in de aangevallen tussenuitspraak en aangevallen einduitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het college met de verstrekte 209 uur per jaar (4 uren per week) een passende bijdrage in de zelfredzaamheid en participatie van appellant wordt geleverd. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en volstaat met een verwijzing daarnaar. Hieraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.2.
Appellant heeft ook in hoger beroep niet betwist dat hij zelf in staat is om maaltijden te bereiden. Voorts heeft appellant in hoger beroep geen (medische) stukken overgelegd waaruit volgt dat Maaltijdservice [woonplaats] gelet op zijn medische situatie geen uitkomst kan bieden bij het bereiden van zijn maaltijden. Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen tussenuitspraak en aangevallen einduitspraak worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen einduitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en D.S. de Vries en A.E. Dutrieux als leden, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2022.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) R. van Doorn