ECLI:NL:CRVB:2022:2296
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht ongegrond werd verklaard. Appellant, die rolstoelafhankelijk is door een dwarslaesie, had verzocht om een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden. Het college had hem een maatwerkvoorziening van 209 uur per jaar (4 uur per week) toegekend, wat appellant onvoldoende vond. Hij stelde dat hij recht had op 130 uur extra per jaar voor maaltijdbereiding, omdat zijn dieet afgestemd moest worden op zijn medische situatie.
De rechtbank oordeelde dat appellant in staat was om maaltijden te bereiden en dat de geboden ondersteuning voldoende was voor zijn zelfredzaamheid en participatie. Appellant had geen medische onderbouwing overgelegd die zijn stelling dat de maaltijdvoorziening niet voldeed aan zijn dieetwensen kon ondersteunen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn verzoek om extra uren, maar de Raad voor de Rechtspraak bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het college met de verstrekte uren een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid van appellant en dat er geen aanleiding was voor extra ondersteuning.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 26 oktober 2022.