ECLI:NL:CRVB:2022:2290
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die eerder werkzaam was als technisch medewerker, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering na het beëindigen van zijn WW-uitkering. Het Uwv weigerde de uitkering op basis van het niet voldoen aan de wachttijd van 104 weken. De Centrale Raad van Beroep heeft de conclusies van de door hen ingeschakelde deskundige gevolgd, die concludeerde dat appellant op de relevante datum geschikt was voor fysiek niet al te zwaar werk. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellant de wachttijd niet had volgemaakt en dat er geen recht op WIA-uitkering was ontstaan. Daarnaast heeft appellant schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden en kende een schadevergoeding toe van in totaal € 2.000,-, verdeeld over het Uwv en de Staat. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar verbeterde de gronden van de beslissing. De proceskosten werden ook toegewezen aan appellant, met een totaalbedrag van € 7.103,86 voor het Uwv en € 189,75 voor de Staat.