In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om geen recht op WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 4 februari 2012 ziek meldde na een verkeersongeval, had eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Het Uwv weigerde op 4 maart 2014 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat er geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak. Appellant heeft meerdere keren bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv bleef bij zijn standpunt dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een ander besluit rechtvaardigden.
De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden heeft geconcludeerd dat er geen toegenomen arbeidsongeschiktheid was. De verzekeringsartsen hebben alle relevante medische informatie beoordeeld en kwamen tot de conclusie dat de beperkingen van appellant niet waren toegenomen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er wel sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid, maar de Raad oordeelde dat hij dit niet met medische informatie heeft onderbouwd.
De Raad heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, omdat er geen twijfel bestond aan de medische beoordeling. De uitspraak van de rechtbank werd onderschreven, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.