Uitspraak
20 506 WIA
18 december 2019, 19/1160 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
22 mei 2018 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 12 april 2018 een
WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
20 december 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 24 januari 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft reden gezien om in de FML van 24 januari 2019 aanvullende beperkingen op te nemen in verband met tastzin van duim en wijsvinger rechts (dominant), extreme hoofdbewegingen maken en hoofd in een bepaalde stand houden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat een aantal van de geselecteerde functies niet meer voor appellant geschikt zijn, maar dat er nog voldoende functies over blijven die appellant met inachtneming van zijn medische beperkingen wel zou kunnen vervullen. Als gevolg hiervan is de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd, maar is appellant nog steeds per
12 april 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt.
€ 168 niet is meegenomen, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 9 september 2019 inzichtelijk gemotiveerd dat bij de berekening gebruik wordt gemaakt van de gegevens in de polisadministratie, een gegevensregister waarin alle loonaangiftes en gegevens voor inkomstenverhoudingen in Nederland worden opgeslagen en bewaard. Op basis van de gegevens in de polisadministratie is het maatmaninkomen op correcte wijze berekend.
23 april 2018, sprake was afwijkingen op niveau C5-6 en C6-7 en een discusbulging L5-S1 zonder wortelcompressie, zonder kanaalstenose. Op basis hiervan kunnen hooguit lichte beperkingen van de belastbaarheid van de rug worden vastgesteld welke vallen binnen de FML van 24 januari 2019. De deskundige heeft bij het ontbreken van objectiveerbare afwijkingen, behalve de verminderde kracht in de buigspier van de arm rechts en het verminderde gevoel in de bovenzijde van de schouder, arm en duim rechts, evenmin aanleiding gezien appellant op dat punt meer beperkt te achten dan vermeld in de FML van
24 januari 2019. De deskundige heeft verder geconcludeerd dat er geen medische indicatie was voor het overdag gaan liggen door appellant. Het feit dat appellant s’nachts enkele uren wakker werd heeft de deskundige onvoldoende geacht voor het aannemen van een urenbeperking. De door appellant gebruikte pijnmedicatie duidt er niet op dat de pijn van zodanige aard was dat dit in combinatie met de slaapproblemen zou moeten leiden tot een urenbeperking.
4 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7039 en 27 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2949, kan er niet aan voorbij worden gegaan dat een door de bedrijfsarts opgestelde FML bedoeld is om de re-integratiemogelijkheden van de betrokkene in kaart te brengen en dus een ander doel heeft dan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA. Gelet hierop kan, anders dan appellant heeft betoogd, aan het verschil tussen het oordeel van de bedrijfsarts en de verzekeringsarts en de deskundige niet de waarde worden toegekend die appellant daaraan toegekend wil zien.