ECLI:NL:CRVB:2022:2245

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
20/3805 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering na medisch onderzoek door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een tuinbouwmedewerker, had zich op 15 september 2017 ziekgemeld met rugklachten en klachten aan beide ellebogen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende hem een Ziektewet (ZW) uitkering toe, die na een eerstejaars beoordeling werd voortgezet. Echter, na een toetsing in het tweede ziektejaar concludeerde een verzekeringsarts dat de appellant weer in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering per 7 juli 2019. Het bezwaar van de appellant tegen deze beslissing werd door het Uwv ongegrond verklaard.

De rechtbank Amsterdam oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de beëindiging van de uitkering terecht was. In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn beperkingen waren onderschat en dat er onvoldoende rekening was gehouden met medische informatie uit Polen. De Raad oordeelde echter dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de medische beoordeling deugdelijk was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, ondanks zijn klachten. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de artsen van het Uwv en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd.

Uitspraak

20 3805 ZW

Datum uitspraak: 19 oktober 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 oktober 2020, 19/6801 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Polen (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.W. van de Wege, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Wege. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer .

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als tuinbouwmedewerker. Op 15 september 2017 heeft hij zich ziekgemeld met al langer bestaande rugklachten en klachten van beide ellebogen. Het Uwv heeft aan appellant bij besluit van 7 november 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) is deze uitkering voortgezet, omdat appellant op dat moment niet ten minste 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. In het kader van een toetsing verbetering belastbaarheid in het tweede ziektejaar (toetsing) heeft appellant op 21 mei 2019 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 mei 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 99,34% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 6 juni 2019 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 7 juli 2019 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 3 december 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat zorgvuldig medisch onderzoek is verricht. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Appellant wordt licht beperkt geacht voor zitten tijdens werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat bij een eerdere beoordeling waarbij appellant beperkt werd geacht voor zitten tijdens werk werd uitgegaan van beknelling van een zenuw door een hernia en dit bij latere onderzoeken niet meer het geval was zodat de situatie minder ernstig is ingeschat. Deze mindere beperking was al vastgesteld voor de datum in geding. Ook is appellant aangewezen op werk waarin hij regelmatig van houding kan wisselen. Dit aspect komt terug in de aspecten zitten, lopen en staan. De items 5.10 en 5.11 van de FML zien op een andere situatie dan waar de beperking van appellant op ziet, zodat terecht hiervoor geen beperking is aangenomen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke arbeidskundige grondslag. Wat betreft het taalniveau is voldoende gemotiveerd dat appellant binnen korte tijd de Nederlandse taal op het vereiste niveau kan beheersen. De arbeidsdeskundige is uitgegaan van functies op niveau 3 en appellant heeft opleidingsniveau 5. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep goed gemotiveerd dat de beperking voor werken boven schouderhoogte ziet op de duur en dat appellant in staat wordt geacht om in de functie Parking Host kortdurend boven schouderhoogte te poetsen met een doekje.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat. Zo zouden er (verdergaande) beperkingen aangenomen moeten worden voor zitten en wisselen van houding. Dit blijkt ook uit de informatie van de specialist uit Polen die onvoldoende is meegenomen bij de beoordeling. Door het wisselend verloop van de rugklachten kan het voorkomen dat de Lasègue-test het ene moment wel positief is en het andere niet. De waarde van deze test is dan ook relatief. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep stukken van zijn behandelaar in Polen ingebracht. Ook is ten onrechte geen beperking aangenomen op hand- en vingergebruik en het gebruik van de rechterarm op basis van de verklaring van 29 december 2019. Appellant heeft verzocht om benoeming van een onafhankelijk deskundige. Verder heeft appellant aangevoerd dat de functies Parking Host en Parkeercontroleur niet geschikt zijn omdat zijn taalniveau daarvoor ontoereikend is. Het Uwv heeft niet onderkend dat appellant nooit onderwijs in Nederland heeft gevolgd en niet over de vereiste taalvaardigheid beschikt. Daarbij is de rechtbank ten onrechte uitgegaan van een periode van zes maanden waarin appellante het vereiste taalniveau zou kunnen bereiken, omdat het hierbij gaat om een hoger niveau van taalbeheersing dan het basale niveau Nederlands.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit bij de toetsing wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 7 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4971).
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de artsen van het Uwv. In de FML van 21 mei 2019 is appellant licht beperkt geacht voor zitten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende toegelicht dat geen aanleiding bestaat verdergaande beperkingen aan te nemen voor zitten. Alle door appellant ingebrachte medische informatie is bij de beoordeling betrokken en heeft voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gevormd op een aantal aspecten de beperkingen aan te scherpen. Ook de door appellant in hoger beroep overgelegde informatie is, voor zover deze ziet op de datum in geding, bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende toegelicht dat waar bij de EZWb na onderzoek werd uitgegaan van een beknelling van een zenuw in de rug door een hernia, dit bij latere onderzoeken op 21 mei 2019 en het onderzoek in bezwaar op 8 november 2019 niet meer zo was. Uit de stukken blijkt dat sprake is van een wisselend verloop van de klachten. Uit de onderzoeken en informatie blijkt niet dat op de datum in geding sprake was van een beknelling van een zenuw, zodat daarin geen aanleiding kan worden gezien dat appellant onvoldoende beperkt is geacht voor zitten op de datum in geding. De motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan ook worden gevolgd voor de afwisseling van houding nu dit terugkomt in de aspecten zitten, lopen en staan, waarop appellant reeds beperkt is geacht.
4.3.
Dat onvoldoende rekening is gehouden met de armklachten van appellant is niet gebleken. Appellant heeft op de verklaring van de orthopedisch specialist van 29 december 2019 gewezen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze brief bij de beoordeling betrokken en toegelicht dat bij het primaire onderzoek en het onderzoek in bezwaar geen ernstige afwijkingen zijn gevonden. Appellant heeft pijnklachten aan de pols maar de kracht en functie is nog goed. Dat geldt ook voor de armfunctie. Omdat de functie dus niet ernstig beperkt is, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden gezien om meer beperkingen aan te nemen. In wat appellant heeft aangevoerd worden geen aanknopingspunten gevonden om het medische oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
4.4.
Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat geen aanleiding over te gaan tot benoeming van een deskundige.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Geen aanleiding wordt gezien om aan te nemen dat de functies Parking Host en Parkeercontroleur niet geschikt zouden zijn vanwege het vereiste taalniveau. Op grond van vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 7 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1120) worden onder de fictie van artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit alleen functies met opleidingsniveau 1 begrepen, zodat de fictie in deze zaak niet van toepassing is. De geselecteerde functies vereisen opleidingsniveau 2 of 3, wat maximaal MBO-2 veronderstelt. Appellant heeft meer dan 20 jaar in Nederland gewerkt en een opleidingsniveau 5 op basis van het gevolgde onderwijs op havo-niveau. Daarmee is voldoende gemotiveerd dat appellant binnen korte tijd de Nederlandse taal kan beheersen op het vereiste niveau. Ter zitting heeft het Uwv bovendien toegelicht dat in de functie Parking Host sprake is van een teamleider op wie appellant zo nodig kan terugvallen, het simpel contact betreft en dat appellant in staat wordt geacht de functie binnen zes maanden zelfstandig te kunnen verrichten.
4.6.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2022.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) E.X.R. Yi