ECLI:NL:CRVB:2022:2234
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand wegens verblijf in het buitenland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van bijstand aan appellanten. De zaak betreft de herziening van de bijstandsverlening over de maand augustus 2019, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft vastgesteld dat appellanten langer dan vier weken buiten Nederland hebben verbleven. Dit verblijf leidde tot de conclusie dat appellanten geen recht op bijstand hadden, conform artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Participatiewet (PW). Het college heeft geen zeer dringende redenen aanwezig geacht om toch bijstand te verlenen, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW.
De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellanten ongegrond verklaard. Appellanten voerden aan dat er zeer dringende redenen waren om bijstand te verlenen, onder andere vanwege psychische klachten van appellant na het overlijden van zijn vader in Marokko. De Raad oordeelde echter dat appellanten niet voldoende aannemelijk hadden gemaakt dat er sprake was van een acute noodsituatie die alleen met bijstandsverlening kon worden verholpen. De omstandigheden die appellanten aanvoerden, zoals de invloed van medicatie op de rijvaardigheid van appellant, waren niet voldoende om aan te tonen dat er sprake was van een levensbedreigende situatie.
Daarnaast stelden appellanten dat de terugvordering van het bedrag van € 496,22 hardvochtig was en zou leiden tot financiële problemen. De Raad oordeelde dat de terugvordering niet onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen met zich meebracht, en dat de appellanten bescherming konden inroepen van de regels over de beslagvrije voet. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder veroordeling in de proceskosten.