ECLI:NL:CRVB:2022:253

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
20/2955 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van bijstand wegens verblijf in het buitenland zonder zeer dringende redenen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uitsluiting van bijstand voor een appellant die tijdelijk in het buitenland verbleef. De appellant was van 8 juli 2019 tot 4 september 2019 in Nigeria, waar hij ernstig ziek werd en in het ziekenhuis werd opgenomen. Tijdens zijn verblijf in Nigeria meldde hij zich op 6 augustus 2019 ziek, waarna hij geen recht meer had op bijstand volgens artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Participatiewet (PW).

De appellant stelde dat er zeer dringende redenen waren om hem bijstand te verlenen, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW. Dit artikel biedt de mogelijkheid om bijstand te verlenen aan personen die geen recht op bijstand hebben, indien er sprake is van een acute noodsituatie en de behoeftige omstandigheden niet op een andere manier kunnen worden verholpen. De Raad oordeelde echter dat, hoewel er sprake was van een acute noodsituatie, de appellant niet had aangetoond dat zijn behoeftige omstandigheden alleen met bijstand konden worden verholpen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard. De enkele stelling van de appellant dat zijn vaste lasten doorliepen, was onvoldoende om te concluderen dat er zeer dringende redenen waren voor bijstandsverlening. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van het college geen bespreking behoefde. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

20.2955 PW, 20/3803 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 augustus 2020, 20/629 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (appellant)
Datum uitspraak: 25 januari 2022
Zitting heeft: A.M. Overbeeke
Griffier: V.M. Candelaria
Voor appellant is ter zitting verschenen mr. P.M. Iwema, advocaat. Het college heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. H. Biemond.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant is op 8 juli 2019 vanuit Nederland naar Nigeria gegaan. Op 6 augustus 2019 meldt hij dat hij ernstig ziek is geworden en is opgenomen in een ziekenhuis in Nigeria. Appellant is op 4 september 2019 weer terug in Nederland.
Niet in geschil is dat appellant ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Participatiewet (PW) in de periode van 6 augustus 2019 tot en met 4 september 2019 was uitgesloten van het recht op bijstand.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de PW kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van onder meer artikel 13 van de PW, bijstand verlenen aan een persoon die geen recht op bijstand heeft indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Uit de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2002-2003, 28 870, nr. 3, blz. 46-47) volgt dat zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW zich voordoen als sprake is van een acute noodsituatie én de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Dit artikellid is een uitzonderingsbepaling. Zoals vaker overwogen (uitspraak van 1 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6576) ligt het daarom op de weg van appellant om aannemelijk te maken dat van een acute noodsituatie sprake was en dat die alleen met bijstandsverlening te verhelpen was.
Anders dan volgt uit de aangevallen uitspraak, is tussen partijen niet in geschil dat in dit geval sprake was van een acute noodsituatie. Appellant heeft echter de behoeftige omstandigheden niet aannemelijk gemaakt. Appellant ontving met ingang van 6 augustus 2019 geen bijstand meer. De enkele omstandigheden dat vaste lasten doorlopen, zoals appellant heeft gesteld, maakt nog niet dat sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de PW (vgl. evenvermelde memorie van toelichting en de uitspraak van 25 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9649). Verder heeft appellant verklaard dat zijn familie een op
30 augustus 2019 gedateerde rekening van het ziekenhuis in Nigeria tot een bedrag van 980,- Nigeriaanse dollar heeft betaald. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de als gevolg van de acute noodsituatie ontstane behoeftige omstandigheden alleen met bijstand te verhelpen waren.
De rechtbank heeft het beroep dan ook terecht ongegrond verklaard. Dit betekent dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, moet worden bevestigd. Hieruit volgt dat het door het college ingestelde voorwaardelijk incidenteel hoger beroep geen bespreking behoeft.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) V.M. Candelaria (getekend) A.M. Overbeeke