ECLI:NL:CRVB:2022:2226
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering Wajong-uitkering wegens arbeidsvermogen en bewijsrisico bij laattijdige aanvraag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante die een Wajong-uitkering had aangevraagd. De aanvraag was ingediend op 12 juni 2018, meer dan dertien jaar na haar achttiende verjaardag. De appellante stelde dat zij rond haar achttiende verjaardag beperkingen ondervond als gevolg van ziekte of gebrek, maar het Uwv weigerde de uitkering op basis van het standpunt dat zij arbeidsvermogen had. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak.
De Raad oordeelde dat er geen medische informatie beschikbaar was die het standpunt van appellante ondersteunde. De bewijslast lag bij de aanvrager, en het tijdsverloop maakte het moeilijk om het medisch beeld van de situatie rond de achttiende verjaardag vast te stellen. De Raad volgde de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn conclusie dat er geen bewijs was dat appellante op haar achttiende verjaardag beperkingen had. De rechtbank had terecht geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de rapporten die waren opgesteld.
De appellante voerde aan dat haar moeilijke thuissituatie en psychische toestand de late aanvraag verklaarden, maar de Raad oordeelde dat dit niet leidde tot een ander oordeel. De uitspraak benadrukt het belang van individuele beoordeling bij aanvragen voor Wajong-uitkeringen en bevestigt dat de bewijslast bij laattijdige aanvragen bij de aanvrager ligt. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees de aanvraag voor de Wajong-uitkering af.