ECLI:NL:CRVB:2022:2162

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
21/1275 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens ontbreken objectiveerbare medische gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, geboren in 1972, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van voldoende objectiveerbare medische gegevens om de belastbaarheid van de appellant op zijn achttiende jaar vast te stellen. De rechtbank had de afwijzing van het Uwv bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) van toepassing was, aangezien de appellant vóór 1 januari 1980 was geboren.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat de beschikbare medische informatie extrapoleerbaar was naar zijn 18e verjaardag. Hij betoogde dat er voldoende bewijs was voor zijn beperkingen, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de beoordeling door de verzekeringsarts. De Raad concludeerde dat de appellant geen nieuwe gegevens had overgelegd die zijn belastbaarheid op zijn 18e jaar konden onderbouwen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van de appellant om een onafhankelijk deskundige te benoemen af. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21 1275 WAJONG

Datum uitspraak: 6 oktober 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 12 maart 2021, 20/1299 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.J.T.J. Meuwissen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft – deels via videobellen – plaatsgevonden op 25 augustus 2022. Appellant en zijn vader zijn verschenen, bijgestaan door mr. Meuwissen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen LLB.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1972, heeft met een door het Uwv op 25 november 2019 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Bij besluit van 9 december 2019 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen omdat door het ontbreken van voldoende objectiveerbare medische gegevens niet kan worden vastgesteld wat de belastbaarheid van appellant op zijn achttiende jaar was. Daaraan heeft het Uwv een verzekeringsgeneeskundig onderzoek ten grondslag gelegd.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 16 april 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 4 december 2018 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, het Uwv opgedragen het betaalde griffierecht aan appellant te vergoeden en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant geboren is vóór 1 januari 1980, zodat de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) van toepassing is. Nu het een laattijdige aanvraag betreft, ligt het bewijsrisico bij appellant (zie de uitspraak van de Raad van 15 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1400). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellant op zijn 18e jaar niet is vast te stellen. De rechtbank ziet geen aanleiding een deskundige te benoemen. De rechtbank stelt vast dat de beoordeling door het Uwv heeft plaatsgevonden aan de hand van de bepalingen van de AAW, maar dat de AAW ten onrechte niet aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd. Er wordt aanleiding gezien dit formele gebrek op voet van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij in 2019 een aanvraag heeft gedaan, zodat naast de door de rechtbank genoemde AAW-artikelen ook artikel 1a van de Wajong van toepassing is. Appellant heeft geen arbeidsvermogen. Verder heeft appellant – samengevat – betoogd dat de beschikbare medische informatie van rond zijn 12e en 23e levensjaar kan en moet worden geëxtrapoleerd naar zijn 18e verjaardag, zodat zijn belastbaarheid op zijn 18e jaar wel degelijk kan worden vastgesteld. Een feit van algemene bekendheid is dat de door RIAGG gediagnosticeerde beperkingen een logisch uitvloeisel zijn van de beperkingen zoals ook al door zenuwarts Soons in 1984 werden gerapporteerd. Vaststaat dat er een dwangstoornis is gediagnosticeerd, die meestal ontstaat voor het twintigste levensjaar. Appellant verzoekt de Raad om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat, gelet op de uitspraak van de Raad van
8 april 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1111) en gelet op het feit dat appellant is geboren in 1972, de beoordeling van de aanspraken van appellant enkel plaats dient te vinden aan de hand van het bepaalde in de AAW. Ten tijde van het bestreden besluit was artikel XXIV van de Invoeringswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen nog van toepassing. De grief van appellant dat in zijn geval een beoordeling aan de hand van artikel 1a van de Wajong had moeten plaatsvinden, slaagt dan ook niet.
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In zijn rapport van 30 maart 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat het op basis van de voorliggende gegevens redelijk is te veronderstellen dat appellant op en rond zijn 18e verjaardag al nerveus en angstig, erg precies, perfectionistisch en onzeker was, maar dat de mate waarin en de reikwijdte daarvan niet meer is vast te stellen. Het is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep redelijk aan te nemen dat het klachtencomplex gaandeweg meer uitgesproken en hardnekkig is geworden en uiteindelijk is beklijfd in de diagnose OCD. In ieder geval moet worden aangenomen dat er rond de 18e verjaardag nog geen aanleiding werd gezien om tot professionele hulpverlening over te gaan. Het is volgens hem dan ook niet zonder meer zo dat kan worden gesteld dat met de beschreven klachten onder passende condities destijds niet het minimum jeugdloon verdiend had kunnen worden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat er te weinig concrete gegevens voorhanden zijn over de vigerende periode om retrospectief met kracht van argument een belastbaarheidsprofiel te kunnen opstellen. Ook de Raad kan dit gemotiveerde standpunt volgen. Appellant heeft ook in hoger beroep geen gegevens overgelegd die informatie geven over zijn belastbaarheid en beperkingen op zijn 18e verjaardag. Deze bewijsnood wordt veroorzaakt door het feit dat appellant zijn aanvraag pas na 29 jaar heeft ingediend. Naar vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240, en 8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111) komt dit voor rekening en risico van degene die de laattijdige aanvraag doet. Hieruit volgt eveneens dat het Uwv niet gehouden was om zelf een (psychiatrische) expertise te laten verrichten.
4.3.
Nu appellant geen twijfel heeft gezaaid aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv ziet de Raad geen aanleiding een onafhankelijk deskundige te benoemen. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van
A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2022.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) A.L.K. Dagmar