In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van de aanvraag om ziekengeld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die in België heeft gewerkt, had zich op 12 december 2017 ziek gemeld en verzocht om een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) in Nederland. Het Uwv heeft de aanvraag afgewezen, omdat appellant ten tijde van zijn ziekmelding niet verzekerd was op grond van de ZW, maar onder de Belgische socialezekerheidswetgeving viel. De rechtbank Limburg had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij geen werkland meer had, omdat zijn ziekmelding en ontslag gelijktijdig plaatsvonden. De Raad oordeelde echter dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij op de datum van ziekmelding geen dienstbetrekking meer had. De Raad bevestigde de conclusie van de rechtbank dat de Belgische wetgeving van toepassing was en dat het Uwv de aanvraag terecht had afgewezen.
Daarnaast heeft appellant schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn met ruim drie maanden was overschreden en kende appellant een schadevergoeding van € 500,- toe. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 379,50.