In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag tot wijziging van een maatwerkvoorziening voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke opvang 2015. Appellant, die bekend is met psychiatrische aandoeningen en verslavingsproblematiek, verbleef sinds oktober 2018 in een noodopvanglocatie voor verslaafden. Hij verzocht om een wijziging van de maatwerkvoorziening omdat hij vond dat de geboden opvang niet adequaat was en hij wilde overgaan naar een omslagwoning. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had deze aanvraag afgewezen, met de stelling dat de huidige opvang in combinatie met verslavingsbehandelingen voldoende was voor de behoeften van appellant.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde anders. De Raad stelde vast dat de voorzieningenrechter ten onrechte had overwogen dat appellant zich tot de civiele rechter moest wenden voor een oordeel over de adequaatheid van de opvang. De Raad concludeerde dat de geboden opvang in de noodopvanglocatie niet voldeed aan de behoeften van appellant, gezien zijn psychiatrische aandoeningen en verslavingsproblematiek. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van het college. Tevens werd het college veroordeeld in de kosten van appellant, die in totaal € 2.834,80 bedroegen.