ECLI:NL:CRVB:2022:210

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
19/3605 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking indicatiebesluit en zorgbehoefteonderzoek in het kader van de Wet langdurige zorg

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de intrekking van een indicatiebesluit door het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz). Appellante had een indicatie voor zorgzwaartepakket VG07, welke door het CIZ in 2018 werd ingetrokken en omgezet naar een ander zorgprofiel. Appellante maakte bezwaar tegen deze intrekking, maar het CIZ verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Rotterdam bevestigde deze beslissing, waarop appellante hoger beroep instelde.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de intrekking van het indicatiebesluit niet kon worden gebaseerd op de beoordeling dat appellante niet langer voldeed aan de toegangscriteria van de Wlz. De Raad stelde vast dat het CIZ niet bevoegd was om het indicatiebesluit in te trekken op de door hen aangevoerde gronden. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep van appellante gegrond. Tevens gaf de Raad het CIZ de opdracht om binnen zes weken na de uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het CIZ moet onderzoeken of de zorgbehoefte van appellante is gewijzigd en of zij nog op de geïndiceerde zorg is aangewezen.

De Raad oordeelde verder dat CIZ in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld, en bepaalde dat het beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de zorgbehoefte en de criteria voor indicatiestelling in het kader van de Wlz.

Uitspraak

19.3605 WLZ

Datum uitspraak: 26 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 juli 2019, 19/222 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.V. van Blitterswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. S. Ben Ahmed heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld en vervolgens heeft mr. S. Benali zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
CIZ heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Benali. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater en I.C.J.G. van Maris-Kindt.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
CIZ heeft bij besluit van 18 augustus 2011 aan appellante op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een indicatie verleend voor zorgzwaartepakket VG07 over de periode 18 augustus 2011 tot en met 17 augustus 2026. Het in het indicatiebesluit opgenomen zorgzwaartepakket van appellante is met ingang van 1 januari 2015 omgezet in zorgprofiel VG (Besloten) wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering.
1.2.
Bij besluit van 29 maart 2018 heeft CIZ het indicatiebesluit met een overgangsperiode van drie maanden ingetrokken en appellante op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) geïndiceerd voor een ander zorgprofiel, namelijk het zorgprofiel VG Wonen met enige begeleiding. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3.
Bij besluit van 3 december 2018 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 maart 2018 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
CIZ heeft artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Het bestreden besluit berust op de stelling dat appellante niet voldoet aan de criteria als verwoord in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz.
4.2.
Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 30 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3445, kan op grond van artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz, uitsluitend het niet langer aangewezen zijn op de geïndiceerde zorg een grond opleveren voor intrekking of herziening van een indicatiebesluit. Geïndiceerde zorg betreft de samenhangende zorg behorende bij het bij de verzekerde best passende zorgprofiel zoals is vastgesteld in het indicatiebesluit. Een verzekerde is hierop niet langer aangewezen indien zijn zorgbehoefte wijzigt en de zorgvraag niet langer binnen het zorgprofiel past. De intrekking van een indicatiebesluit kan daarom niet worden gebaseerd op de beoordeling dat appellante niet langer voldoet aan de toegangscriteria van artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz. CIZ was dan ook niet bevoegd met toepassing van artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz het indicatiebesluit in te trekken.
4.3.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen, volgt dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank heeft wat hiervoor is overwogen niet onderkend. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
4.4.
De Raad zal – gelet op het dossier en de wens van partijen – aan CIZ opdracht geven om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. CIZ dient nader te onderzoeken of de zorgbehoefte van appellante is gewijzigd en of zij nog op de geïndiceerde zorg is aangewezen. Indien de zorgbehoefte zodanig is gewijzigd dat de zorgvraag niet langer binnen het geïndiceerde zorgprofiel past, zal CIZ moeten onderzoeken welk ander zorgprofiel dan het best passend is voor appellante.
4.5.
Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen de door CIZ nieuw te nemen beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Aanleiding bestaat CIZ te veroordelen in de kosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.518,- in beroep en op € 1.518,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 3 december 2018;
  • draagt CIZ op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt CIZ in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.036,-;
  • bepaalt dat CIZ aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 175,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. Benek als voorzitter en J.P.A. Boersma en E.J. Otten als leden, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2022.
(getekend) H. Benek
De griffier is verhinderd te ondertekenen.