ECLI:NL:CRVB:2022:2097

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
22/680 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van bestuursrechtelijke uitspraak met betrekking tot werkindeling en rechtspositie ambtenaar

In deze zaak heeft verzoekster, werkzaam bij een organisatieonderdeel, verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De herziening betreft een uitspraak van 13 december 2018, waarin de Raad de beslissing van de rechtbank bevestigde dat een e-mailbericht van de teamleider van verzoekster geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoekster was het niet eens met de nieuwe werkindeling die haar teamleider had opgelegd, en stelde dat deze werkindeling haar rechtspositie aantastte. De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de nieuwe werkindeling niet op rechtsgevolg was gericht en derhalve geen besluit was.

Verzoekster heeft in haar verzoek om herziening aangevoerd dat er na de uitspraak een omwenteling heeft plaatsgevonden binnen het bestuursrecht, waarbij het evenredigheidsbeginsel meer aandacht heeft gekregen. Ze heeft gesteld dat dit beginsel, dat ook in de ambtenarenrechtelijke verhouding van belang is, niet is meegenomen in de eerdere uitspraak. De Raad heeft echter geconcludeerd dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoen aan de voorwaarden voor herziening zoals gesteld in artikel 8:119 van de Awb. De Raad heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangetroffen die een andere uitspraak zouden rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de Raad het verzoek om herziening afgewezen, met de overweging dat het niet de bedoeling is om een hernieuwde discussie over de zaak te voeren. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J.T.H. Zimmerman als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 22 september 2022.

Uitspraak

22.680 AW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 13 december 2018, 17/8125 AW
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Staatssecretaris van Financiën (staatssecretaris)
Datum uitspraak: 22 september 2022
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. J.E. Hoetink, advocaat, bij een op 10 februari 2022 door de Raad ontvangen brief verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 13 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4013.
De staatssecretaris heeft op het verzoek gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft tezamen met de zaken 21/3816 en 22/678 plaatsgevonden op 30 juni 2022. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. Hoetink. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.J.M. Oenema en mr. L.A.L. Barelds.

OVERWEGINGEN

1.1.
Verzoekster was werkzaam bij de [Organisatieonderdeel], in de functie van [functie 1] B.
1.2.
Op 14 februari 2017 heeft de teamleider van verzoekster per e-mailbericht een nieuwe werkindeling met teams en werkzaamheden bekendgemaakt. Bij e-mailbericht van 23 februari 2017 heeft haar teamleider gemeld dat verzoekster in eerste instantie verantwoordelijk is voor werkzaamheden uit het ‘B-werkpakket’. Slechts indien alle ‘B-werkzaamheden’ van haar en haar collega’s af zijn mag verzoekster werkzaamheden verrichten op het niveau van [functie 2] C. Na overleg met haar teamleider is aan verzoekster toegezegd dat zij maximaal 50% van haar werktijd mag besteden aan werkzaamheden uit [functie 2] C, maar alleen indien alle ‘B-werkzaamheden’ zijn afgerond.
1.3.
Verzoekster heeft haar teamleider bij e-mailbericht van 24 maart 2017 bericht dat zij het niet eens is met de nieuwe werkindeling en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor haar werkzaamheden. Bij e-mailbericht van 30 maart 2017 heeft haar teamleider aan verzoekster kenbaar gemaakt dat de werkindeling en daarmee de werkzaamheden van verzoekster blijven zoals is vermeld in de e-mailberichten van 14 februari 2017 en 23 februari 2017.
1.4.
Bij uitspraak van 2 november 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:5612, heeft de rechtbank het beroep tegen het e-mailbericht van 30 maart 2017 niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de uitspraak waarvan verzoekster herziening heeft verzocht, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad heeft overwogen dat het e-mailbericht van 14 februari 2017 geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en daar evenmin aan gelijkgesteld kan worden op grond van artikel 8:2 van de Awb, zodat daartegen geen bezwaar of beroep openstaat. Niet in geschil is dat de opgedragen werkzaamheden zoals genoemd in het e-mailbericht van 14 februari 2017 behoren tot de functie van appellante. Daarmee tast de nieuwe werkindeling de rechtspositie van appellante niet aan, is deze niet op rechtsgevolg gericht en dus geen besluit. Dat appellante ook werkzaamheden verrichtte die behoorden tot een andere functie doet hier niet aan af.
3. Verzoekster heeft in het verzoek om herziening, samengevat, naar voren gebracht dat er na de uitspraak een omwenteling heeft plaatsgevonden binnen het bestuursrecht. Binnen de rechterlijke macht, met name in het bestuursrecht, is het inzicht verworven dat bij toepassing van regelgeving en de toepassing daarvan door bestuursorganen door de bestuursrechter onvoldoende is getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. De vertaling van dit beginsel lijkt volgens verzoekster binnen de ambtenaar rechtelijke verhouding te zijn ingevuld door het goed werkgeverschap, artikel 125ter Ambtenarenwet (oud), thans artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek. Verzoekster heeft een beroep gedaan op die bepaling in de procedure die leidde tot de uitspraak van 13 december 2018. Dit beroep is door de Raad in die uitspraak onbesproken gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak kan herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en;
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
4.2.
Het is vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van 5 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:319) dat het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een hernieuwde discussie over een zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
4.3.
In wat verzoekster heeft aangevoerd heeft de Raad geen feiten of omstandigheden aangetroffen die voldoen aan de drie onder 4.1 vermelde cumulatieve voorwaarden. De gestelde wijziging in de evenredigheidstoets dateert van na de datum van de uitspraak en heeft geen invloed op de uitspraak zoals die er nu ligt. Het ging in die uitspraak om de vraag of sprake was van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.T. Marseille als leden, in tegenwoordigheid van G.F. Telci als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2022.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.