ECLI:NL:CRVB:2022:2082
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep WIA-uitkering en zorgvuldigheid van medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontving, heeft zich ziek gemeld vanwege psychische en lichamelijke klachten. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts, werd vastgesteld dat zij belastbaar was met beperkingen. Het Uwv concludeerde dat appellante niet voldeed aan de criteria voor een WIA-uitkering, omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid onder de 35% lag. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms. In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat haar klachten zijn onderschat en dat de medische beoordeling niet zorgvuldig was. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat de conclusies van de verzekeringsartsen terecht waren. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen en heeft de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellante onderschreven.