ECLI:NL:CRVB:2007:BA1540
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage inzake WAO-schatting en verzoek om uitstel van behandeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 november 2004, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had appellant een WAO-uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 25 tot 35%, met ingang van 17 mei 2003. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv ten onrechte geen rekening heeft gehouden met medische informatie van zijn huisarts en chirurg, die hij in de bezwaarprocedure had overgelegd. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak inhoudelijk behandeld en vastgesteld dat het Uwv niet heeft kunnen overtuigen dat de functie van schilder/spuiter geschikt is voor appellant. Desondanks concludeert de Raad dat er voldoende andere geschikte functies zijn die de WAO-schatting kunnen dragen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak is gedaan op 23 maart 2007, waarbij de Raad in het openbaar heeft geoordeeld dat de medische besluitvorming van het Uwv niet onzorgvuldig of onjuist is geweest. De Raad wijst erop dat de ingediende medische stukken in hoger beroep niet eerder in de bezwaarprocedure zijn ingediend, en dat de bezwaarverzekeringsarts niet partijdig is, zoals appellant heeft betoogd. De Raad bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en ziet geen aanleiding om een deskundige te benoemen.