ECLI:NL:CRVB:2007:BA1540

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/7273 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage inzake WAO-schatting en verzoek om uitstel van behandeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 november 2004, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had appellant een WAO-uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 25 tot 35%, met ingang van 17 mei 2003. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv ten onrechte geen rekening heeft gehouden met medische informatie van zijn huisarts en chirurg, die hij in de bezwaarprocedure had overgelegd. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak inhoudelijk behandeld en vastgesteld dat het Uwv niet heeft kunnen overtuigen dat de functie van schilder/spuiter geschikt is voor appellant. Desondanks concludeert de Raad dat er voldoende andere geschikte functies zijn die de WAO-schatting kunnen dragen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak is gedaan op 23 maart 2007, waarbij de Raad in het openbaar heeft geoordeeld dat de medische besluitvorming van het Uwv niet onzorgvuldig of onjuist is geweest. De Raad wijst erop dat de ingediende medische stukken in hoger beroep niet eerder in de bezwaarprocedure zijn ingediend, en dat de bezwaarverzekeringsarts niet partijdig is, zoals appellant heeft betoogd. De Raad bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en ziet geen aanleiding om een deskundige te benoemen.

Uitspraak

04/7273 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 november 2004, 03/4660 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 9 februari 2007. Appellant noch zijn gemachtigde is verschenen.
Het Uwv was vertegenwoordigd door M.L. Turnhout.
II. OVERWEGINGEN
De gemachtigde van appellant heeft bij fax, ontvangen zeer kort voor de aanvang van het onderzoek ter zitting, verzocht om uitstel van de behandeling. Dit omdat hij op weg naar de Raad is overvallen door hoofdpijn en hij daarom terug is gegaan naar zijn kantoor.
Naar het oordeel van de Raad kan hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd niet worden aangemerkt als een uitzonderlijke omstandigheid die uitstel van het onderzoek ter zitting rechtvaardigt.
Vervolgens komt de Raad toe aan de inhoudelijke behandeling van de zaak.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van 2 oktober 2003 (hierna: het bestreden besluit), waarbij het bezwaar tegen het primaire besluit van 28 mei 2003 ongegrond is verklaard. Bij dit primaire besluit heeft het Uwv appellant een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, met ingang van 17 mei 2003. De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat uit de onderzoeken van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts voldoende gegevens naar voren gekomen zijn om te kunnen komen tot een afgewogen oordeel omtrent de voor eiser geldende beperkingen. Zij vindt in de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv van onjuiste medische beperkingen is uitgegaan.
Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat de omschrijvingen van de geduide functies van sorteerder/controleur, schilder/spuiter en produktiemedewerker voedingsmiddelen industrie passen binnen de voor appellant geldende beperkingen waarbij zij de toelichting van de arbeidsdeskundige inzake de passendheid van de functies schilder/spuiter
(SBC 262170) en metaalsorteerder non ferro (SBC 111340) wat betreft het aantal kilogrammen dat appellant maximaal mag tillen en de tilbelasting zoals vastgesteld in de functiebeschrijvingen van deze functies, acceptabel acht. De rechtbank komt dan tot het oordeel dat appellant terecht een uitkering is toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
In hoger beroep heeft appellant (kort samengevat) aangevoerd dat het Uwv ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de reeds door hem in de bezwaarprocedure overgelegde informatie van huisarts W.H. Bharos gedateerd 15 mei 2003 en R. Girjasing, chirurg, gedateerd 19 februari 2003. Voorts zijn de in eerste aanleg aangevoerde grieven herhaald.
De Raad is, evenals de rechtbank, van oordeel dat er, gelet op de stukken, geen grond voor twijfel is aan de door de verzekeringsartsen in acht genomen medische beperkingen van appellant en stelt zich volledig achter de overwegingen van de rechtbank terzake. De door appellant in hoger beroep ingediende brieven van huisarts Bharos en chirug Girjasing geven de Raad geen aanleiding tot een ander standpunt. Deze informatie is summier en ontbeert een medische onderbouwing. De Raad ziet hierin dan ook onvoldoende grond tot twijfel aan de opgestelde FML. Hierbij wijst de Raad er overigens op dat hem niet gebleken is dat deze stukken reeds in de bezwaarprocedure bij het Uwv zijn ingediend, aangezien ze niet in het dossier voorkomen en het Uwv heeft aangegeven deze stukken niet eerder dan in hoger beroep te hebben ontvangen, terwijl appellant niet met een onderbouwing van zijn stelling dat hij de brieven reeds in de bezwaarfase heeft ingediend, is gekomen. Wat betreft de grief dat de medische besluitvorming onzorgvuldig is omdat de bezwaarverzekeringsarts niet onafhankelijk is, wijst de Raad appellant erop dat het door appellant ingenomen standpunt dat de medische heroverweging in bezwaar door een onafhankelijk medisch adviseur dient te worden verricht, noch steun vindt in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) noch in de WAO. Voorts verwijst de Raad wat betreft het argument van appellant van partijdigheid van de bezwaarverzekeringsarts naar zijn jurisprudentie (bijvoorbeeld uitspraak van de Raad van 5 oktober 2001, USZ 2001,288, LJN AD5247) waaruit blijkt dat de Raad het onderzoek door een bezwaarverzekerings-arts die in dienst is van het uitvoeringsorgaan niet in strijd acht met artikel 2:4 van de Awb.
Gelet op het voorgaande acht de Raad, evenals de rechtbank, de medische besluitvorming niet onzorgvuldig of onjuist. De Raad ziet, gelet op het bovenstaande, evenmin als de rechtbank aanleiding tot benoeming van een deskundige.
Wat betreft de geschiktheid van de geselecteerde functies heeft het Uwv de Raad niet kunnen overtuigen – ook niet met de door de bezwaar-arbeidsdeskundige gegeven toelichting bij rapportage van 10 mei 2005 – dat de functie van schilder/spuiter voor appellant geschikt is. Echter, nu voldoende geschikte functies resteren die de schatting kunnen dragen – de Raad volgt ook hierin de rechtbank - is de Raad van oordeel dat het Uwv met toekenning van een WAO-uitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35% de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant niet heeft onderschat.
Gelet op het voorgaande dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2007.
(get.) J. Brand.
(get.) N.E. Nijdam.