ECLI:NL:CRVB:2022:2060

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
21/2800 AW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht netto uitbetaalde gratificatie en bevoegdheid inspecteur belasting

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 15 september 2022, gaat het om een geschil tussen een ambtenaar, appellante, en de Minister van Justitie en Veiligheid. Appellante was werkzaam bij het Openbaar Ministerie en ontving op 1 augustus 2019 een ambtsjubileumgratificatie van €6.466,16, die ten onrechte netto was uitbetaald in plaats van bruto. Dit leidde tot een terugvordering van €3.544,75 door de belastingdienst. Appellante maakte bezwaar tegen deze inhouding, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond bij besluit van 16 oktober 2020.

De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond. Appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de minister niet bevoegd was om op het bezwaar van appellante te beslissen, aangezien de inspecteur van belasting bevoegd is om te beslissen over de inhouding van loonbelasting. De Raad verwees naar artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, dat bepaalt dat een ambtenaar bezwaar moet maken bij de inspecteur van belasting. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, waarbij het bestreden besluit werd vernietigd en de minister werd veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van €3.036,-. Tevens werd bepaald dat de minister het betaalde griffierecht van €448,- aan appellante moest vergoeden.

Uitspraak

21.2800 AW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 juni 2021, 20/4329 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Justitie en Veiligheid (minister)
Datum uitspraak: 15 september 2022
Zitting heeft: J.J.T. van den Corput
Griffier: L.C. van Bentum
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A.W.M. Roozeboom, advocaat. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.M. Vastenburg.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 16 oktober 2020;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.036,-;
  • bepaalt dat de minister aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 448,- vergoedt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Appellante was werkzaam bij het Openbaar Ministerie. Op 1 augustus 2019 was zij 50 jaar in dienst en is haar een ambtsjubileumgratificatie toegekend. Deze gratificatie van €6.466,16 is uitbetaald met het salaris van augustus 2019.
1.2.
Op 28 november 2019 heeft een medewerker van P-Direkt appellante medegedeeld dat de gratificatie ten onrechte netto is uitbetaald terwijl dit bruto had moeten zijn. Dit betekent dat appellante een nettobedrag van €3.544,75 moet terugbetalen. Bij besluit van 16 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Ingevolge artikel 26, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt voor de mogelijkheid van beroep de inhouding van een bedrag als belasting door een inhoudingsplichtige gelijkgesteld met een voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur van belasting. Dit betekent dat de ambtenaar tegen de inhouding van loonbelasting door het bestuursorgaan bezwaar moet maken bij de inspecteur van belasting. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 22 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1850.
3.2.
Appellante heeft zich in bezwaar gericht tegen de inhouding van loonbelasting. De inspecteur van belasting is bevoegd op dit bezwaar te beslissen. De minister had dan ook niet op het bezwaar van appellante mogen beslissen, maar had het bezwaarschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht moeten doorzenden naar de inspecteur van belasting.
3.3.
Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De minister zal het bezwaarschrift alsnog moeten doorzenden naar de bevoegde belastinginspecteur.
4. Aanleiding bestaat om de minister te veroordelen in de proceskosten van appellante voor verleende rechtsbijstand in beroep (2 punten) en hoger beroep (2 punten), waarde per punt € 759,-. Deze kosten worden begroot op € 3.036,-.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) L.C. van Bentum (getekend) J.J.T. van den Corput