ECLI:NL:CRVB:2022:2014

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
21/3669 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om intrekking conversiebesluit en nieuw besluit inzake pensioenoverdracht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een voormalig militair, had verzocht om het conversiebesluit van 16 juli 2001 in te trekken, waarbij zijn pensioen was overgedragen van het Ministerie van Defensie naar het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP). De appellant stelde dat er fouten waren gemaakt bij deze overdracht en vroeg de minister van Defensie om deze te herstellen. De minister had echter geweigerd om het verzoek in behandeling te nemen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren aangevoerd die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van het verzoek. De gronden die de appellant aanvoerde, waren feitelijk inhoudelijk en richtten zich tegen het in rechte vaststaande conversiebesluit, wat niet kon worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat de minister op goede gronden had geweigerd om terug te komen op het conversiebesluit. Tevens werd opgemerkt dat de minister niet langer bevoegd is om beslissingen te nemen over pensioenberekeningen, aangezien dit een privaatrechtelijke aangelegenheid betreft. De uitspraak werd gedaan door rechter H. Lagas, met E.P.J.M. Claerhoudt als griffier.

Uitspraak

21 3669 MPW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 augustus 2021, 20/1450 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
Datum uitspraak: 2 september 2022

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2022. Appellant is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. M.M.G. Keunen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 16 juli 2001 (conversiebesluit) is appellant meegedeeld dat zijn pensioen met ingang van 1 juni 2001 is overgedragen van het Ministerie van Defensie naar het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP). De pensioenaanspraken van appellant zijn op grond van de Conversieregeling militaire pensioenen per 1 juni 2001 omgezet in een gelijkwaardige pensioenaanspraak op grond van het pensioenreglement van het ABP. In verband met deze overdracht is het pensioen van appellant opnieuw berekend. Tegen dit conversiebesluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Appellant heeft bij brief van 10 februari 2016 te kennen gegeven dat er volgens hem fouten zijn gemaakt in de overdracht van zijn militaire pensioen en de minister verzocht om die fouten te herstellen. De minister heeft (hangende beroep tegen het niet tijdig beslissen) met het besluit van 10 juni 2016 het verzoek van appellant afgewezen. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 12 januari 2017 het verzoek van appellant opgevat als een verzoek om terug te komen van het in rechte vaststaande conversiebesluit en hierover geoordeeld dat er geen ruimte is voor een inhoudelijke toetsing, nu appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd. Tegen deze uitspraak heeft appellant geen hoger beroep ingesteld.
1.3.
Met een brief van 16 februari 2017 heeft appellant de minister opnieuw verzocht om de fouten in de overdracht van zijn pensioenregeling te herstellen, het conversiebesluit in te trekken en een nieuw conversiebesluit te nemen. Bij besluit van 12 augustus 2019 heeft de minister, met verwijzing naar de uitspraak van 12 januari 2017, afwijzend beslist op dit verzoek. Hierbij is overwogen dat wat appellant heeft aangevoerd geen relevante nieuwe omstandigheid oplevert die aanleiding geeft om het herhaalde verzoek in behandeling te nemen. Het bezwaar van appellant hiertegen is bij besluit van 10 januari 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het standpunt van de minister gevolgd dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en geoordeeld dat de minister het verzoek van appellant terecht heeft afgewezen onder verwijzing naar het in rechte vaststaande conversiebesluit.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het verzoek van appellant van 16 februari 2017 strekt ertoe dat de minister terugkomt van het in rechte vaststaande conversiebesluit. De minister heeft hierop beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (CRvB 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en CRvB 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.2.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.3.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb ten grondslag heeft gelegd. De door appellant aangevoerde gronden richten zich tegen de wijze waarop de conversie is uitgevoerd. Het zijn feitelijk inhoudelijke gronden, die zijn gericht tegen het in rechte vaststaande conversiebesluit. Deze gronden kunnen niet worden aangemerkt als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. In wat appellant heeft aangevoerd is evenmin grond gelegen voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. De minister heeft dan ook op goede gronden geweigerd om terug te komen van het conversiebesluit van 16 juli 2001.
4.4.
Voor zover de gronden van appellant ook gericht zijn tegen de berekening en de hoogte van het pensioen is de Raad, gezien de overdracht van het militair pensioenstelsel per 1 juni 2001 aan het ABP, van oordeel dat de minister niet langer bevoegd is om beslissingen te nemen over pensioenberekeningen. Dit is een privaatrechtelijke aangelegenheid, zodat de bestuursrechter niet bevoegd is om hierover te oordelen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2022.
(getekend) H. Lagas
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt