ECLI:NL:CRVB:2022:2008

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
21/3403 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van toekenning op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2022 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 5 augustus 2021. Verzoeker, die stelt getroffen te zijn door oorlogsgeweld, heeft verzocht om herziening van de afwijzing van zijn aanvraag voor financiële toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De Raad heeft vastgesteld dat verzoeker geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid heeft aangedragen die aanleiding zou geven tot herziening van de eerdere uitspraak. De Raad heeft de argumenten van verzoeker, waaronder een rapport van psychiater M. Belleman, opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat deze al eerder in de beoordeling zijn meegenomen. De Raad heeft geoordeeld dat verzoeker niet in aanmerking komt voor de gevraagde toekenningen, omdat er geen blijvende lichamelijke of psychische invaliditeit is vastgesteld die het gevolg is van het oorlogsgeweld. De Raad heeft het verzoek om herziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

21.3403 WUBO

Datum uitspraak: 2 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 5 augustus 2021, 21/506 WUBO
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft [naam] herziening verzocht van de uitspraak van de Raad van 5 augustus 2021, 21/506 WUBO (ECLI:NL:CRVB:2021:2015).
Verweerder heeft op het verzoekschrift gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2022. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn dochter en haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 15 januari 2003 heeft verweerder alsnog aanvaard dat verzoeker getroffen is door oorlogsgeweld in de zin van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), namelijk een directe betrokkenheid bij ongeregeldheden tijdens het verblijf in het Wilhelminagebouw in Medan tijdens de Bersiap-periode. Appellant is niet in aanmerking gebracht voor financiële toekenningen op grond van de Wubo omdat bij hem geen sprake is van blijvende lichamelijke en/of psychische invaliditeit als gevolg van het oorlogsgeweld. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Bij na bezwaar genomen besluit van 16 februari 2011 heeft verweerder de door appellant gestelde val in een kuil tijdens een vlucht in de Bersiap-periode niet aanvaard als onder de Wubo vallend oorlogsgeweld. Verder heeft verweerder het standpunt gehandhaafd dat bij appellant geen sprake is van blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo. De psychische klachten worden vooral in verband gebracht met de reacties van de ouders van appellant op hun ervaringen tijdens de oorlog en de na-oorlogse periode, de verminderde lichamelijke gezondheid van appellant en zijn gevoelens over zijn ontslag. Over de lichamelijke klachten is geoordeeld dat deze niet in verband staan met het oorlogsgeweld maar duidelijk uit andere oorzaken zijn ontstaan. Tegen het besluit van 16 februari 2011 is geen beroep ingesteld.
2. Bij de uitspraak waarvan verzoeker herziening vraagt is beslist op het beroep van verzoeker tegen het besluit van verweerder van 4 januari 2021 waarbij gehandhaafd is de afwijzende beslissing op het verzoek om de eerdere afwijzingen om toekenningen op grond van de Wubo te herzien. Die afwijzing is gebaseerd op de grond dat ook nu niet is gebleken dat de psychische klachten van appellant hun oorzaak vinden in het meemaken van ongeregeldheden tijdens het verblijf in het Wilhelminagebouw. Daarbij is in aanmerking genomen dat M. Belleman, psychiater verbonden aan ARQ Centrum ’45, weliswaar een relatie aanwezig veronderstelt tussen de psychische klachten van appellant en de blootstelling aan trauma’s tijdens zijn jeugd in Nederlands-Indië, maar details over de door haar daarbij kennelijk betrokken trauma’s niet beschrijft. Dat de klachten van appellant in de afgelopen jaren zijn opgebouwd wordt door Belleman voornamelijk toegeschreven aan de verliezen die appellant in zijn familie heeft geleden. Voor het betoog van appellant dat het verlies van familieleden zijn oorlogstrauma heeft getriggerd en verergerd is in het rapport van Belleman geen aanknopingspunt te vinden.
3. Verzoeker kan zich niet vinden in de door de Raad onderschreven afwijzing van zijn aanvraag om toekenningen op grond van de Wubo. Hij stelt zich op het standpunt dat uit de voorhanden gegevens – waaronder het rapport van Belleman – duidelijk blijkt dat de psychische klachten zijn ontstaan door het oorlogsgeweld en hij om die reden aanspraak dient te maken op toekenningen op grond van de Wubo.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
4.2.
Verzoeker heeft geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid, zoals in 4.1 bedoeld, naar voren gebracht. Er zijn geen nieuwe medische stukken ingediend. Verzoeker heeft in essentie de rapportage van Belleman opnieuw aan de orde gesteld. De Raad stelt vast dat die rapportage al is meegewogen in de uitspraak waarvan verzoeker herziening vraagt. Verzoeker voert aldus een hernieuwde discussie over de juistheid van de uitspraak van 26 november 2020. Volgens vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van 15 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4926) is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren.
4.3.
Het verzoek om herziening moet dan ook worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2022.
(getekend) H. Lagas
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt