ECLI:NL:CRVB:2016:4926

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2016
Publicatiedatum
21 december 2016
Zaaknummer
16/4269 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake uitkeringen voor vervolgingsslachtoffers

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 19 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1827. Verzoeker, vertegenwoordigd door R.A. Speelman, vroeg om herziening van de afwijzing van zijn aanvragen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De Raad had eerder geoordeeld dat verzoeker geen ziekten of gebreken had die in verband konden worden gebracht met de ondergane vervolging, en dat er geen blijvend letsel was gerelateerd aan oorlogsgeweld.

Verzoeker voerde aan dat hij nog steeds onder behandeling was voor klachten die verband zouden houden met zijn traumatische oorlogsverleden, en verwees naar een verklaring van zijn huisarts, G.J. van Vliet. De huisarts stelde dat er een toename van psychische en lichamelijke klachten was, maar de Raad oordeelde dat deze verklaring niet voldeed aan de voorwaarden voor herziening zoals gesteld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere uitspraak zouden rechtvaardigen.

De Raad benadrukte dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, tenzij er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Aangezien de overgelegde verklaring van de huisarts dateerde van na de eerdere uitspraak, kon het verzoek om herziening niet slagen. De Raad wees het verzoek om herziening af en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/4269 WUV, 16/4271 WUBO
Datum uitspraak: 15 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 19 mei 2016, 15/8598 WUV, 15/8600 WUBO
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft R.A. Speelman op 22 juni 2016 om herziening verzocht van bovenvermelde uitspraak van de Raad van 19 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1827.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij de genoemde uitspraak van de Raad is beslist op de beroepen van verzoeker tegen de besluiten van verweerder van 4 december 2015, waarbij afwijzend is beslist op de gevraagde toekenningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) respectievelijk de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De afwijzing in het kader van de Wuv is gestoeld op de overweging dat bij verzoeker geen ziekten of gebreken zijn geconstateerd waarvan kan worden aangenomen dat deze in verband staan met de ondergane vervolging. De afwijzing in het kader van de Wubo is gebaseerd op de grond dat bij verzoeker geen sprake is van blijvend psychisch of lichamelijk letsel dat gerelateerd kan worden aan het aanvaarde oorlogsgeweld. De Raad heeft de afwijzingen niet voor onjuist kunnen houden.
2. Verzoeker stelt dat hij nog steeds onder behandeling is voor bepaalde klachten en verwijst daarvoor naar een verklaring van de huisarts G.J. van Vliet. Deze huisarts stelt dat bij verzoeker sprake is van een toename van psychische en lichamelijke klachten en dat deze klachten een verband lijken te hebben met het traumatische oorlogsverleden.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van 12 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3963) is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in
artikel 8:119 van de Awb, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te openen of om de daarin gedane uitspraak ter discussie te stellen.
3.3.
In hetgeen namens verzoeker is aangevoerd heeft de Raad geen feiten of omstandigheden aangetroffen die voldoen aan de drie in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb omschreven voorwaarden. De overgelegde verklaring van de huisarts dateert van ná de uitspraak en geeft geen blijk van omstandigheden als in genoemde bepaling bedoeld. Het verzoek om herziening kan daarom niet slagen.
3.4.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) P.W.J. Hospel

HD